Arresten Gerechtshof  

Redd sej Ly CD2 UQE unsplash
Gerechtshof Den Haag 15 juni 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1057 Gedurende het uitvoeren van haar werkzaamheden is appellante gestruikeld over kratten die op de vloer van het looppad van de kantoorruimte waren geplaatst. Appellante was bezig enkele kerstkaarten op te hangen en heeft de kratten daarbij niet gezien. Appellante heeft ten gevolge van dit arbeidsongeval letsel opgelopen en acht haar werkgever aansprakelijk voor dit letsel. De kantonrechter heeft in eerste aanleg de verzoeken van appellante afgewezen aangezien niet gebleken is dat haar werkgever zijn zorgplicht heeft geschonden. Daarbij oordeelde de kantonrechter dat van appellante in de gegeven omstandigheden ook enige oplettendheid op de werkvloer mag worden verwacht. Het hof oordeelt nu echter dat de werkgever zijn zorgplicht wel heeft geschonden. Het hof is namelijk van oordeel dat kratten niet zomaar in een werkruimte op de grond gezet en/of achtergelaten kunnen worden. Volgens het hof is het daarbij irrelevant of de kratten er al stonden toen appellante de kerstkaarten ophing. De werkgever had volgens het hof het ongeval kunnen voorkomen door instructies te verstrekken omtrent het niet ‘zomaar’ plaatsen van kratten op de werkvloer op plekken waar wordt rondgelopen. Het argument van werkgever dat er ook andere voorwerpen zoals een prullen- en/of papierbak aanwezig waren waar appellante alert op had moeten zijn, gaat volgens het hof niet op aangezien deze bakken zich doorgaans niet in het looppad bevinden. Het hof oordeelt dat de werkgever van appellante aansprakelijk is voor het letsel van appellante Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 6 juli 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:2058 Appelante heeft een huis gekocht via een makelaar. In de brochure van de makelaar stond vermeld dat het woonoppervlak van de woning 100 vierkante meter betrof. In werkelijkheid betrof het woonoppervlak echter 83,1 vierkante meter. Appellante heeft deze woning gekocht voor een bedrag van € 230.000,-. De rechtbank in eerste aanleg oordeelde dat appellante geen schade heeft geleden aangezien uit het deskundigenbericht blijkt dat de waarde van de woning € 230.000,- bedraagt waardoor appellante geen vermogensschade zou hebben geleden. In de procedure bij het hof staat niet het onrechtmatig handelen van de makelaar ter discussie maar of appellante ten gevolge van dit handelen schade heeft geleden. Het hof oordeelt in tegenstelling tot de rechtbank dat appellante wel schade heeft geleden als gevolg van de door de makelaar gemaakte fout. Daarbij gaat het hof ervan uit dat het niet per definitie zo is dat in de hypothetische situatie waarin het woonoppervlak correct vermeld stond het onderhandelingsproces zou hebben geleid tot een bedrag conform de marktwaarde. Volgens het hof kan in dit onderhandelingsproces namelijk niet geabstraheerd worden van de concrete omstandigheden en eigenschappen van de betrokken contractspartijen waar deze omstandigheden en eigenschappen bij het bepalen van de marktwaarde geen rol spelen. Het feit dat het huis al langere tijd leeg stond, kan volgens het hof een factor zijn die meebrengt dat de uitkomst van de onderhandelingen niet exact overeenstemt met de marktwaarde van de woning. Het hof oordeelt dan ook dat er duidelijke aanwijzingen aanwezig zijn dat wanneer partijen waren uitgegaan van het daadwerkelijke woonoppervlak de uitkomst van het onderhandelingsproces lager zou zijn uitgevallen dan het door appellante betaalde bedrag ad € 230.000,-. Het woonoppervlak van een woning is een van de factoren die invloed heeft op de totstandkoming van vraagprijzen en koopprijzen waarbij volgens het hof alles erop wijst dat als men van een aanzienlijk te groot woonoppervlak uitgaat dit een prijsverhogend effect heeft. Het hof is van oordeel dat de makelaar onvoldoende heeft aangetoond dat appellant ook bij wetenschap van de ware stand van zaken € 230.000,- betaald zou hebben voor de woning. Het hof gaat er niet vanuit dat de koop van de woning in zijn geheel niet zou zijn doorgegaan maar wel tegen een lagere koopprijs. De onzekerheid dat de in de hypothetische situatie bedongen prijs niet met absolute zekerheid kan worden vastgesteld, mag volgens het hof niet in het nadeel van appellante werken aangezien dit een gevolg is van de onrechtmatig handelen van de makelaar. Het hof schat vervolgens dat partijen in de hypothetische situatie waren uitgekomen op een koopsom van €222.500,- waardoor appellante €7.500,- vermogensschade heeft geleden. Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 20 juli 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:2278 Omstreeks 2013 heeft appellant letsel opgelopen terwijl hij richting een lijnbus rende teneinde deze bus nog te halen. Gedurende het rennen is appellant uitgegleden over een blindegeleidetegel waardoor zijn rechtervoet onder het rechtervoorwiel van de vertrekkende bus terecht is gekomen. Nationale Nederlanden, de WAM-verzekeraar van de betrokken lijnbus, stelt zich op het standpunt dat sprake is van overmacht en wijst zodoende aansprakelijkheid van de hand. In eerste aanleg heeft de rechtbank geoordeeld dat de buschauffeur ten aanzien van het ongeval rechtens geen enkel verwijt treft en dat het ongeval te wijten is aan een fout van appellant waar de buschauffeur redelijkerwijs geen rekening mee hoefde te houden. In deze procedure ligt aan het hof de vraag voor of de rechtbank er terecht van uit is gegaan dat er sprake is van overmacht aan de zijde van de buschauffeur. Het hof maakt uit de beschikbare camerabeelden van het ongeval op dat appellant de bus rennend is genaderd op het moment dat deze weer ging rijden. Het hof stelt vervolgens aan de hand van deze camerabeelden vast dat de val van appellant nagenoeg samen valt met het vertrek van de bus aangezien daar blijkens de camerabeelden slechts een seconde verschil tussen zit. Aan de hand daarvan oordeelt het hof dat er sprake is van overmacht aan de zijde van de buschauffeur aangezien een buschauffeur volgens het hof geen rekening hoeft te houden met een over een blindegeleidetegel uitglijdende weggebruiker. Indien vast komt te staan dat de buschauffeur appellant heeft zien vallen, dan is er volgens het hof geen sprake van overmacht aangezien in dat geval van een zorgvuldig chauffeur verwacht mag worden dat hij de bus onmiddellijk tot stilstand brengt. Het hof laat appellant toe tot het leveren van tegenbewijs tegen de voorshands bewezen geachte stelling dat sprake is van overmacht.