Uitspraken Gerechtshof - AVV - Augustus 2024

Uitspraken gerechtshof Avv aug24

Gerechtshof Amsterdam 11 juni 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:1578

In deze zaak reed appellante rond in Amsterdam in een Birò (een klein licht autootje). Daarbij is zij frontaal tegen een verzinkbare paal (een ‘poller’) aangereden die uit de grond omhoog kwam, waardoor de Birò over de kop sloeg. Appellante heeft ten gevolge van het ongeval letselschade geleden. Zij heeft in dat verband ziektekosten gemaakt en daarvoor het eigen risico van haar zorgverzekering moeten aanwenden. De Birò waarin zij reed is total loss verklaard. In eerste aanleg vordert appellant een verklaring voor recht dat de gemeente aansprakelijk is voor de door haar als gevolg van het ongeval geleden schade. De kantonrechter wijst de vordering af, omdat de gemeente naar zijn oordeel voldoende veiligheidsmaatregelen heeft genomen. In hoger beroep bestrijdt appellante dit oordeel door te stellen dat de gemeente onrechtmatig gevaarzettend heeft gehandeld door de verkeersituatie van destijds in stand te laten. Zo betoogt zij dat de poller vaak uit stond of defect was en dat zij daarom gewend was om er niet voor te hoeven stoppen. Tevens voert appellante aan dat het stoplicht ten tijde van het ongeluk defect was. De gemeente bestrijdt de grieven van appellante. Naar het oordeel van het hof komt een onrechtmatige gevaarzetting door de gemeente niet vast te staan. Volgens het hof volgt uit de geldende norm voor wegbeheerders dat het de gemeente in beginsel vrijstaat om maatregelen te nemen die het doorrijden op een weg fysiek onmogelijk maken. In dit geval voorkomt de installatie van een poller dat inrijdende auto’s voor gevaarlijke situaties zorgen op de plek waar (veer)ponten aanmeren, aldus het hof. Het hof overweegt dat de poller een tamelijk grote kans op aanzienlijke zaakschade en een kleine kans op beperkt letsel oplevert. De gemeente heeft naar oordeel van het hof adequate veiligheidsmaatregelen genomen om die risico’s zoveel mogelijk te beperken. Zo staat er onder andere op ruime afstand een waarschuwend verkeersbord, heeft de poller knipperende rode lichten en staat er een klein stoplicht naast de poller. Volgens het hof heeft appellante haar stellingen dat het stoplicht niet werkte en dat zij de poller nog nooit werkend had gezien, onvoldoende onderbouwd. Het hof oordeelt dat dit uit de stukken namelijk niet kan worden afgeleid. Daarmee is volgens het hof geen sprake van een onrechtmatige gevaarzetting. Het feit dat appellante bij het ongeval beperkt letsel heeft opgelopen, maakt dit niet anders. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt appellante in de kosten van het hoger beroep.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 9 juli 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:4565

Geïntimeerde had haar wagenpark via appellante als assurantietussenpersoon verzekerd bij HDI. Nadat HDI na 2017 de overeenkomst niet wilde verlengen, heeft appellante aan geïntimeerde een offerte van Amlin met een veel hogere premie voorgesteld. Geïntimeerde heeft deze offerte toen aanvaard. In 2018 werd opnieuw een hogere premie voorgesteld, waarna appellante in 2019 zelf bij TVM een verzekering heeft afgesloten voor een veel lagere premie. Geïntimeerde vindt dat appellante tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen als assurantietussenpersoon en wil dat appellante het verschil vergoed tussen wat zij aan Amlin heeft betaald en wat zij aan TVM had moeten betalen als zij zich in 2018 al bij TVM had verzekerd. De rechtbank heeft de vorderingen van geïntimeerde toegewezen, omdat appellante niet de zorg heeft betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend tussenpersoon mag worden verwacht. Het hof heeft in een tussenarrest vastgesteld dat appellante als assurantietussenpersoon is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen tegenover geïntimeerde en daarom aansprakelijk is. De tussenpersoon wist naar oordeel van het hof al sinds januari 2017 dat de eerste verzekeraar niet wilde verlengen en dat geïntimeerde na 2017 een andere verzekeraar nodig had, maar vertelde dat niet aan geïntimeerde. In december 2017, op een moment dat geïntimeerde geen alternatieven meer kon zoeken, stuurde appellante één offerte voor 2018, met een premiestijging van ruim 80%. Op verzoek van geïntimeerde heeft een derde verzekeraar een indicatie gegeven van de premie die geïntimeerde over 2018 bij haar zou hebben betaald als zij over 2018 bij haar zou zijn verzekerd. In een later tussenarrest heeft het hof een deskundige gevraagd wat de premie bij TVM over 2018 zou hebben bedragen als wordt uitgegaan van hetzelfde aantal voertuigen, hetzelfde aantal casco verzekerde voertuigen en dezelfde verzekerde waarde als in de polis van Amlin over 2018. Het hof heeft de deskundige verder gevraagd welk bedrag aan voordeel geïntimeerde heeft gehad van de mogelijk gunstiger voorwaarden die Amlin hanteerde in vergelijking met TVM wat betreft het bonus/malus systeem en de hogere verzekerde som bij letselschade. Het hof volgt de berekening van de deskundige, behalve wat betreft de (hoogte van de) provisie en het effect daarvan op de schadeberekening. Verder gaat het hof voorbij aan de bezwaren van appellante tegen het deskundigenbericht, omdat zij dat naar oordeel van het hof onvoldoende heeft gemotiveerd. Het hof merkt hierbij op dat van appellante mocht worden verwacht, mede gelet op haar deskundigheid als assurantietussenpersoon, dat zij een dergelijke uitgebreide onderbouwing wel zou geven. Het hof komt daarom uit op een schade van € 38.119,34. Dat is iets lager dan het door de rechtbank vastgestelde bedrag van € 43.391,44, waardoor het hof het vonnis van de rechtbank vernietigt en het schadebedrag opnieuw vaststelt.

Gerechtshof Arnhem- Leeuwarden 16 juli 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:4699

DS Transport heeft in 2018 verschillende verzekeringsovereenkomsten afgesloten met TVM. TVM heeft deze verzekeringsovereenkomsten opgezegd per contractvervaldatum. TVM heeft namelijk ontdekt dat DS Transport nauwe (financiële) banden had met een ander transportbedrijf, dat onder meer een onjuiste voorstelling van zaken had gegeven aan TVM met het oog op het toekennen van een verzekerde som. Een auto van dit transportbedrijf bleek door brandstichting te zijn afgebrand. De algemene voorwaarden van de verzekeringen met DS Transport boden TVM de mogelijkheid om de verzekeringen op te zeggen per vervaldatum, mits dit twee maanden van tevoren werd meegedeeld. Ook registreerde TVM DS Transport in het Interne Verwijzingsregister (hierna: IVR). DS Transport betwist de opzegging van TVM. DS Transport heeft in dit verband in kort geding geëist dat TVM de registratie van DS Transport in het IVR zou verwijderen, de opzegging van de verzekeringsovereenkomsten ongedaan zou maken, althans dat TVM verplicht zou worden om de verzekeringen door te laten lopen tot er een definitieve uitspraak in de bodemprocedure zou zijn. Daarnaast verzocht DS Transport om een rectificatie van het besluit inhoudende de opzegging van de verzekeringen. De voorzieningenrechter gaf DS Transport deels gelijk en oordeelde dat TVM de verzekeringen door diende te laten lopen, op voorwaarde dat DS Transport binnen vier weken na het vonnis een bodemprocedure zou starten. TVM stelde hoger beroep in tegen dit vonnis en verzocht het hof de toegewezen vorderingen alsnog af te wijzen. Het hof oordeelt in hoger beroep dat het aannemelijk is dat de bodemrechter zal concluderen dat TVM gerechtigd was om de verzekeringsovereenkomsten op te zeggen per contractvervaldatum. De verzekering was ook tijdig opgezegd. Er was dus volgens het hof geen reden om de gevraagde voorziening toe te wijzen. Het hof oordeelde voorts dat TS Transport geen spoedeisend belang had bij de voorzieningen die het in kort geding had gevraagd. Dit belang zou alleen nog bestaan als DS Transport vóór de einddatum de achterstallige premies had betaald, hetgeen zij ter zitting niet kon aantonen. TVM had de opzegging tijdig en volgens de voorwaarden van de verzekeringsovereenkomsten doorgevoerd. Het hof overweegt dat een opzegging naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kan zijn. Een verzekeraar dient bij het gebruiken van zijn contractuele opzeggingsbevoegdheid zorgvuldig te handelen en dat betekent onder meer dat indien hij aan de opzegging een reden ten grondslag legt die lasterlijk is, deze opzeggingsgrond voldoende moet zijn onderbouwd. Het hof is van mening dat TVM voldoende zorgvuldig heeft gehandeld. Zij heeft voldoende onderbouwd waarom zij het vertrouwen in DS Transport was verloren. De door de DS Transport gevraagde voorziening moet dus worden afgewezen.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 23 juli 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:4799

Partijen zijn buren van elkaar. Geïntimeerden klagen over een rattenplaag en verwijten appellant dat hij niet adequaat heeft ingegrepen om deze rattenplaag te bestrijden en zijn van mening dat hij daarmee onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld. De rattenplaag zou zijn verergerd door een gebrek aan onderhoud en actie van de kant van appellant. Zo heeft hij volgens geïntimeerden te laat een rooktest laten uitvoeren op zijn riolering en zijn tuin niet adequaat opgeruimd, waardoor de ratten schuilplaatsen en voedsel vonden. Geïntimeerden vorderen een vergoeding van appellant van de door hen geleden schade. In eerste aanleg heeft de rechtbank voor recht verklaard dat appellant onrechtmatig heeft gehandeld en dat hij de herstelkosten ten behoeve van de aangetaste tuin en woning van geïntimeerden moest betalen. Appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Appellant stelt in hoger beroep dat de riolering oorspronkelijk gemeenschappelijk was en dat geïntimeerden en hij dus mede-eigenaar waren van de defecte riolering. Onder het oude recht zijn dergelijke rioolleidingen mandelig op grond van art. 704 BW (oud). Appellant stelt dat de mandeligheid door de aanleg van de nieuwe riolering van geïntimeerden niet was geëindigd, omdat het hemelwater van de beide woningen nog steeds via het gezamenlijke riool werd afgevoerd. De verantwoordelijkheid voor een rooktest en het herstel van de defecte riolering rustte volgens appellant dus zowel op hem als op geïntimeerden. Het hof oordeelt echter dat na de aanleg van een nieuwe riolering door geïntimeerden deze mandeligheid was beëindigd. Om die reden was naar oordeel van het hof (slechts) appellant verantwoordelijk voor het onderhoud van zijn eigen riool. Het hof oordeelt dat appellant, gezien zijn achtergrond als professioneel ongediertebestrijder, nalatig was in het laten uitvoeren van een rooktest en in het opruimen van zijn tuin. Dit wordt door het hof als onrechtmatig en maatschappelijk onzorgvuldig beschouwd. Het beroep van appellant op eigen schuld – inhoudende dat geïntimeerden deels zelf verantwoordelijk waren voor hun eigen schade, omdat zij onvoldoende maatregelen hadden genomen om de ratten buiten te houden– wordt door het hof verworpen, omdat appellant de rattenplaag zelf in stand heeft gehouden. Het hof bekrachtigt aldus de vonnissen van de rechtbank.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 30 juli 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:4947

Appellanten hebben een woning gekocht van geïntimeerde. Na levering is gebleken van een lekkage in de badkamer. Het bedrijf Leak Solutions Nederland heeft onderzoek gedaan naar de lekkage en heeft geconstateerd dat sprake is van een actieve lekkage in het plafond van de bijkeuken als gevolg van openstaand voeg- en kitwerk in de douche op de eerste verdieping. Leak Solutions heeft appellanten geadviseerd om een erkend installatiebedrijf in te schakelen om dit te herstellen. Appellanten hebben zich daarop gewend tot Nonstop Service B.V., die de werkzaamheden hebben verricht. In deze zaak speelt de vraag of appellanten als koper zelf moeten opdraaien voor de kosten van herstel daarvan of dat die kosten (gedeeltelijk) verhaald kunnen worden op geïntimeerde als verkoper. Bij de kantonrechter hebben appellanten onder andere betaling van de herstelkosten gevorderd op basis van primair een ongedaanmakingsverplichting wegens partiële ontbinding van de koopovereenkomst op grond van een toerekenbare tekortkoming. De kantonrechter heeft de vordering van appellanten afgewezen, omdat niet is bewezen dat de herstelkosten van circa € 13.000,- noodzakelijk zijn geweest om de lekkage te herstellen en dat niet kon worden volstaan met het slechts dichten van kit- en voegwerk. Appellanten zijn in hoger beroep gegaan tegen dit oordeel.Naar het oordeel van het hof heeft de kantonrechter ten onrechte geoordeeld dat appellanten niet geslaagd zijn in het leveren van bewijs dat de door Nonstop verrichte werkzaamheden noodzakelijk zijn geweest om de lekkage te herstellen en dat niet volstaan kon worden met het slechts dichten van voeg- en kitwerk. Zo blijkt volgens het hof uit het verslag van Nonstop Service B.V., de overgelegde foto’s en video-opnames en de onder ede afgelegde verklaringen dat bij uitvoering van de herstelwerkzaamheden duidelijk werd dat er meer aan de hand was dan alleen ondeugdelijk voeg- en kitwerk in de douchecel. Deze bewijsstukken maken naar het oordeel van het hof dat de herstelwerkzaamheden, in het bijzonder de verwijdering van muur- en vloertegels en tussenwanden, maar ook de ontkoppeling van al het sanitair en de controle van alle leidingen en afvoeren, voldoende zijn toegelicht. Wel ziet het hof, met toepassing van de devolutieve werking van het hoger beroep, aanleiding rekening te houden met de aftrek ‘nieuw voor oud’. Geïntimeerde heeft in eerste aanleg een beroep op deze aftrek gedaan. Tevens staat in ar. 6.3 van de koopovereenkomst uitdrukkelijk dat daar bij het vaststellen van de herstelkosten rekening mee moet worden gehouden. Naar het oordeel van het hof heeft geïntimeerde er terecht op gewezen dat de badkamer al tien jaar oud was en dus al gedeeltelijk was afgeschreven. Bovendien zijn appellanten door de gewijzigde indeling van de badkamer in een voordeliger positie komen te verkeren. Alle omstandigheden in aanmerking nemend, bepaalt het hof de aftrek ‘nieuw voor oud’ schattenderwijs en in redelijkheid op 50%. Het hof oordeelt dat het hoger beroep slaagt en vernietigt het eindvonnis van de kantonrechter.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 30 juli 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:4948

Dit geschil gaat over een tweetal skiërs die een aanrijding hebben gehad. Geïntimeerde skiede op een rode piste in Saalbach, Oostenrijk, toen hij van achteren werd geraakt door een andere skiër, appellant in deze. Appellant was de controle over zijn ski’s verloren en is schreeuwend de piste afgedaald en uiteindelijk met geïntimeerde in aanraking gekomen. Geïntimeerde heeft hierbij een sleutelbeenfractuur opgelopen en vordert een verklaring voor recht dat appellant aansprakelijk is voor zijn (im)materiële schade. In eerste aanleg heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant onrechtmatig heeft gehandeld jegens geïntimeerde en dat appellant de door geïntimeerde geleden schade moet vergoeden. Appellant heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Appellant stelt in hoger beroep dat het geïntimeerde was die appellant met haar rechterschouder licht heeft geraakt, toen zij onverwacht vanuit stilstand naar hem toen wendde. Geïntimeerde heeft het ongeval dus volgens haar veroorzaakt. Het hof stelt vast dat appellant (ook) ter zake van de toedracht van het ongeval wisselende en daardoor weinig geloofwaardige verklaringen heeft gegeven. In hoger beroep erkent appellant dat hij de controle over zijn ski’s kwijt was en schreeuwend de helling afkwam. Dit strookt ook met de getuigenverklaringen van geïntimeerde. In deze zin acht het hof de stelling dat appellant geïntimeerde niet raakte ongeloofwaardig. Bovendien blijkt ook uit de aard van het letsel van geïntimeerde en appellant, die zelf aangeeft dat zijn sleutelbeen is verschoven, dat geen sprake is geweest van een lichte aanraking. Het hof stelt voorts vast dat appellant de FIS-regels (Fédération Internationale du Ski) heeft overtreden. Een skiër die van achter nadert moet zijn spoor zodanig kiezen dat hij de voor hem bewegende skiër niet in gevaar brengt. Daarnaast moet een skiër zijn snelheid aanpassen aan zijn ski-capaciteiten. Appellant heeft naar oordeel van het hof beide regels overtreden. Hij bevond zich als onervaren skiër op de rode piste en is met veel snelheid de berg af gedaald, waarbij hij anderen, waaronder geïntimeerde, in gevaar heeft gebracht. Dit maakt dat appellant onrechtmatig heeft gehandeld jegens geïntimeerde, aldus het hof. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.