Arresten gerechtshof – nieuwsbrief AV&V

Marek studzinski EL Xx MMSF L8 unsplash
Gerechtshof Den Haag 10 november 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:2066 Het gaat in deze zaak om de vraag of er samenloop is in de zin van art. 7:961 BW tussen de (aanvullende) zorgverzekeringen van appellante en een reisverzekering van geïntimeerde. Volgens appellante dient geïntimeerde 50% te voldoen van de uitkeringen die zij heeft gedaan onder de aanvullende zorgverzekeringen die samenlopen met de reisverzekering van geïntimeerde. De rechtbank heeft de vorderingen van appellante afgewezen. Ook het hof wijst de vorderingen van appellante af. Uit de polisvoorwaarden en brochure van de reisverzekering blijkt dat slechts sprake is van dekking onder de reisverzekering als er geen dekking bestaat onder de (aanvullende) zorgverzekering. Er bestaat enkel dekking voor het excedent. Dat appellante clausules heeft opgenomen over “samenloop” en “dubbele dekking” is niet van belang. Evenmin doet ter zake dat het gaat om een harde na-u-clausule. Die clausules hebben namelijk uitsluitend relevantie wanneer sprake is van samenloop van twee verzekeringen in de zin van art. 7:961 BW. De rechtbank heeft terecht overwogen dat daarvan geen sprake is. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 10 november 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:9237 In het pand van appellante is waterschade ontstaan. Om de schade vast te stellen, hebben zowel zij als haar verzekeraar een schade-expert ingeschakeld. Deze experts zijn samen tot een bedrag gekomen. Appellante stelt vervolgens de door haarzelf ingeschakelde schade-expert (geïntimeerde) aansprakelijk. Zij is van mening dat geïntimeerde een wanprestatie heeft geleverd, waardoor zij slechts een deel van haar schade vergoed heeft gekregen. Het hof wijst de vorderingen van appelante – evenals de rechtbank – af, omdat deze onvoldoende zijn onderbouwd. Zij overweegt ten aanzien van de stelling van appelante dat de schade-expert zich onvoldoende zou hebben ingespannen voor de vergoeding van alle door appellante gelden schade als volgt. Het hof acht het enkele feit dat appellante niet alle door haar gestelde schade vergoed heeft gekregen als onderbouwing voor de gestelde tekortkoming onvoldoende. Ook kon appellante uit de mededeling van geïntimeerde dat zij meer dan goed verzekerd was, niet afleiden dat alle door haar gemaakte kosten vergoed zouden worden. Ten aanzien van de kosten die hoger waren dan naar objectieve maatstaven verantwoord was en/of (deels) betrekking hadden op verbeteringen is er namelijk geen sprake van schade die onder de dekking van de verzekering valt. Gerechtshof Amsterdam 17 november 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:2988 Er wordt een klacht ingediend tegen een notaris inzake schending van de informatieplicht, de onderzoeksplicht en een onzorgvuldige communicatie. Volgens de klager had de notaris bij het passeren van de leveringsakte moeten nagaan of de in die leveringsakte opgenomen omschrijving overeenkwam met de wil van partijen. In eerste aanleg wordt de klacht door de Kamer voor het notariaat in het ressort 's-Hertogenbosch deels gegrond verklaard. De notaris heeft hoger beroep ingesteld tegen dit oordeel, met de stelling dat klager bij gelegenheid van het ondertekenen van de volmacht ten behoeve van de levering uitgebreid is geïnformeerd. Het hof is van oordeel dat niet aannemelijk is dat tijdens deze bespreking het concept splitsingsplan niet ter goedkeuring aan klager zou zijn overgelegd, nu dit een essentieel stuk betrof in het kader van de transactie. Het hof overweegt verder dat evenmin is gebleken van een onzorgvuldige communicatie van de kant van de notaris. De lange reactietermijn van de verzekeraar van de notaris kan volgens het hof niet aan de notaris worden toegerekend. Het hof acht de klacht derhalve ongegrond en vernietigt de uitspraak van de kamer. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 8 december 2020, ECLI:NL:CHARL:2020:10280 De koper stelt dat de gekochte woning non-conform is. Doordat het sanitair niet was aangesloten op de hoofdriolering, zou er volgens hem sprake zijn van waterlekkage. De koper heeft de gebreken echter al hersteld, voordat de verkoper in kennis werd gebracht van het bestaan van de gebreken. De rechtbank wijst de vorderingen van de koper af, wegens een schending van de in art. 7:23 BW neergelegde klachtplicht. Tevens overweegt de rechtbank dat de verkoper niet deugdelijk in gebreke is gesteld en dus niet in verzuim is geraakt. Het gerechtshof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. Zij oordeelt dat niet vast is komen te staan dat de koper tijdig heeft geklaagd. De verkoper heeft namelijk aangevoerd dat hij het mailbericht waarin de koper hem in gebreke heeft gesteld niet heeft ontvangen. Het hof oordeel dat de koper er niet in is geslaagd om te bewijzen dat dit (eerste) mailbericht wel is aangekomen in de aangewezen mailbox van de verkoper. Enkel het bewijs dat het mailbericht is verzonden, volstaat daartoe niet. Naar het oordeel van het hof is door het tijdsverloop tussen de ontdekking en de tweede kennisgeving, de verkoper in zijn belangen en bewijspositie geschaad. Op dat moment was het gebrek al hersteld, zodat de verkoper de mogelijkheid is ontnomen om onderzoek te doen naar de oorzaak en om bovendien (herstel)maatregelen te treffen. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 8 december 2020, ECLI:NL:CHARL:2020:10283 De vraag staat centraal of de advocaat een toevoeging voor zijn cliënt (appellant) had moeten aanvragen, omdat hij wist dat zijn cliënt een vordering op zijn ex-echtgenote had die ten tijde van het peiljaar al bestond en die niet in de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van dat peiljaar was opgenomen. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt als volgt. Van iedere advocaat mag bij elke in te dienen toevoegingsaanvraag worden gevergd dat hij zelfstandig onderzoek doet naar de financiële situatie van zijn cliënt. De advocaat wist of mocht er in dit geval van uitgaan dat zijn cliënt de vordering op zijn ex-echtgenote niet in de belastingaangifte over het desbetreffende peiljaar had opgenomen. Wanneer dit wel het geval was geweest, zou de rendementsgrondslag boven het heffingsvrijvermogen uitkomen en zou appellant niet in aanmerking zijn gekomen voor een toevoeging. Onder deze omstandigheden was de advocaat dus niet gehouden een toevoeging voor zijn cliënt aan te vragen.