Aansprakelijkheid, Verzekering & Vervoer

Arresten gerechtshof AVV juni 2024

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 16 april 2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:1328

RD Systems, appellante, heeft in opdracht van geïntimeerden een woning gebouwd. Partijen zijn het niet eens over de overeengekomen leveringsomvang. Volgens geïntimeerden heeft RD Systems daarnaast een groot aantal posten niet of niet goed uitgevoerd. Zij menen dat zij daarom aanspraak maken op vermindering van de overeengekomen aanneemsom of op vervangende schadevergoeding. RD Systems stelt zich op haar beurt op het standpunt dat zij meerwerk heeft verricht dat geïntimeerden nog dienen te vergoeden. Geïntimeerden hebben RD Systems na verloop van tijd medegedeeld dat zij in verzuim is geraakt, omdat zij ondanks herhaaldelijke verzoeken de resterende werkzaamheden niet heeft afgemaakt en het werk niet heeft opgeleverd. Vervolgens hebben gedaagden in een latere brief aangegeven de vorderingen tot nakoming om te willen zetten in vorderingen tot vervangende schadevergoeding. RD Systems heeft aansprakelijkheid afgewezen en aanspraak gemaakt op vergoeding van meerwerk. In eerste aanleg heeft de rechtbank een aantal artikelen uit de algemene voorwaarden van RD Systems vernietigd, omdat deze onredelijk bezwarend werden geacht als bedoeld in art. 6:233 onder a BW. Hierbij ging het onder meer over de bepalingen waarin staat dat reclames door kopers op straffe van verval van rechten binnen acht dagen na de levering moeten worden ingediend en dat vorderingen uit hoofde van garantie vervallen als zij niet binnen veertien dagen na constatering van het gebrek zijn gemeld. Deze termijnen zijn zodanig kort in verhouding tot de vergaande sanctie die er tegenover staat dat deze algemene voorwaarden als onredelijk bezwarend moeten worden aangemerkt, aldus de rechtbank. Tevens oordeelde de rechtbank dat RD Systems tekort was geschoten in de uitvoering van haar verplichtingen. Zo was RD Systems meerdere afspraken niet nagekomen door onder andere de pergola’s niet te schilderen, een dakafschot te realiseren zonder de afgesproken maatvoering en één hemelwaterafvoer te weinig te leveren. Alle tekortkomingen leiden ertoe dat de aanneemsom moet worden verminderd, aldus de rechtbank. De vorderingen van RD Systems voor meerwerk worden afgewezen. In hoger beroep voert RD Systems diverse grieven aan, waaronder bezwaren tegen de vernietiging van de algemene voorwaarden en de vaststelling van de tekortkomingen. Met betrekking tot de algemene voorwaarden sluit het hof aan bij het oordeel van de rechtbank dat de algemene voorwaarden onredelijk bezwarend zijn. Volgens het hof worden geïntimeerden door de zeer korte termijnen in de bedingen van de aannemingsovereenkomst in een ongunstigere positie gebracht dan wanneer bij een gebrek aan algemene voorwaarden de wettelijke regeling van de klachtplicht zou gelden. Hierdoor wordt het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en plichten ten nadele van geïntimeerden als consumenten ernstig verstoord, aldus het hof. Tevens oordeelt het hof – net als de rechtbank – dat RD Systems tekort is geschoten in de uitvoering van de aannemingsovereenkomst door het niet of onvoldoende uitvoeren van de afgesproken werkzaamheden. Ten aanzien van de grief tegen de schadeposten oordeelt het hof als volgt. Volgens het hof maakt onder andere het afhangen van de deuren en ramen geen onderdeel uit van de overeengekomen leveringsomvang. De vermindering van de aanneemsom moet daarom enigszins worden aangepast, aldus het hof. Daarnaast worden ook de vorderingen voor vermeend meerwerk van RD Systems opnieuw afgewezen, omdat deze onvoldoende zijn onderbouwd. Dit leidt alles leidt ertoe dat het hof het vonnis van de rechtbank vernietigt voor zover het ziet op het bedrag van vermindering van de aanneemsom en dat de rest van het vonnis van de rechtbank wordt bekrachtigd.

Gerechtshof Den Haag, 30 april 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:650

In deze zaak heeft het Gerechtshof uitspraak gedaan over een geschil tussen verzekerde en Aegon met betrekking tot een uitkering onder de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Verzekerde had deze verzekering in 2010 bij Aegon afgesloten. Bij de aanvraag van deze verzekering had verzekerde een gezondheidsverklaring ingevuld, waarbij hij bepaalde gezondheidsklachten, met name psychische klachten, niet heeft vermeld. In 2016 meldde verzekerde zich arbeidsongeschikt vanwege psychische problemen na een echtscheiding. Aegon startte een onderzoek en ontdekte via het medisch dossier van verzekerde dat hij al sinds 2004 met psychische klachten kampte en eerder onder behandeling was geweest van psychologen. Deze informatie was in 2010 niet door verzekerde met Aegon gedeeld, wat volgens Aegon neerkwam op het opzettelijk verzwijgen van relevante gezondheidsinformatie (art. 7:928 BW). Aegon weigert uitkering en verzekerde daagt Aegon voor de rechter. De rechtbank oordeelde dat verzekerde ten onrechte niet heeft aangekruist dat hij in het verleden klachten van psychische aard heeft gehad. Volgens de rechtbank was van opzettelijke misleiding echter geen sprake omdat verzekerde bij de aanvraa ervan uitging dat de vroegere problemen verholpen waren. Wel achtte de rechtbank voldoende aannemelijk dat Aegon, uitgaande van het acceptatiebeleid van een redelijk handelend verzekeraar, de verzekeringsaanvraag in zijn geheel zou hebben afgewezen als zij bekend was geweest met de volledige medische voorgeschiedenis van betrokkene (de verzwegen psychische voorgeschiedenis, in combinatie met de bekend knieklachten). Aegon hoefde naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen uitkering te doen aan verzekerde ex art. 7:930 lid 4 BW. Verzekerde gaat hiertegen in hoger beroep. Volgens het hof was betrokkene zich bewust van het feit dat hij de vraag over psychische problemen aan had moeten kruisen en heeft hij dat desondanks niet gedaan. Het hof is echter van oordeel dat dit enkele feit onvoldoende is om “het opzet tot misleiden” aanwezig te achten. Het hof overweegt daarnaast dat Aegon, door te verwijzen naar haar medisch adviseurs, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij betrokkene niet zou hebben geaccepteerd als zij op de hoogte was geweest van de werkelijke medische situatie. Uit de medische stukken, die bij de ziekmelding in 2016 naar boven kwamen, blijkt namelijk dat betrokkene serieuze klachten had en dat sprake was van een borderline persoonlijkheidsstoornis. Aegon heeft gemotiveerd toegelicht dat de combinatie van structurele psychische klachten, klachten aan de rechterknie, het fysiek zware beroep van betrokkene, en zijn relatief jonge leeftijd, haar ertoe zou hebben gebracht om de verzekering af te wijzen. Dit vormt naar het oordeel van het hof een sterke aanwijzing dat een redelijk handelend verzekeraar de verzekering onder dezelfde omstandigheden eveneens zou hebben afgewezen. Het hof oordeelt dat betrokkene zijn mededelingsplicht niet is nagekomen door de eerdere psychische problemen te verzwijgen, en dat Aegon hierdoor gerechtigd was de verzekering op te zeggen en de uitkeringen terug te vorderen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 7 mei 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:3281

Deze samenvatting betreft het procesrechtelijke aspect van een hoger beroep dat door Techfront c.s. is ingesteld. Techfront c.s., bestaande uit drie investeringsmaatschappijen, verwijt geïntimeerden – waaronder een zakenpartner – dat zij Techfront c.s. hebben misleid tot het doen van investeringen in een bepaalde onderneming met als doel financieel gewin voor de eigen onderneming. De rechtbank heeft in eerste aanleg de vorderingen van Techfront c.s. tegen een aantal gedaagden gedeeltelijk toegewezen. Zij heeft voor recht verklaard dat deze gedaagden onrechtmatig jegens Techfront c.s. hebben gehandeld en hoofdelijk aansprakelijk zijn voor (een deel van) de schade. Drie van de in totaal elf geïntimeerden hebben zowel in eerste aanleg als in hoger beroep verstek laten gaan. Techfront c.s. grieft onder andere tegen de afwijzing van een deel van hun vorderingen op deze drie geïntimeerden. Het hof oordeelt dat indien er meerdere gedaagden in rechte betrokken zijn en tenminste één van hen niet in het geding verschijnt maar de rest wel, de regels die gelden voor subjectieve cumulatie meebrengen dat hetgeen de wel verschenen gedaagden als verweer hebben gevoerd, in beginsel niet ten gunste kan strekken van de niet-verschenen gedaagden. Aldus had de rechtbank naar oordeel van het hof de tegen de niet verschenen gedaagden ingestelde vorderingen moeten beoordelen op grond van art. 139 Rv. Het hof zal dat in hoger beroep alsnog doen en oordeelt dat de vorderingen tegen de drie geïntimeerden die verstek hebben laten gaan op grond van art. 139 Rv zullen worden toegewezen. Vervolgens concludeert het hof dat Techfront c.s. inderdaad is misleid door enkele geïntimeerden over de vermeende unieke technologie en oordeelt dat deze geïntimeerden onrechtmatig hebben gehandeld. Het hof gaat over tot gedeeltelijke vernietiging van het vonnis.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 7 mei 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:3165

Appellant heeft een auto (Audi type A4) gekocht en aan zijn vader gegeven. De vader heeft als eigenaar van de auto een allrisk verzekering bij Achmea afgesloten ten behoeve van de auto. Enige tijd later is de auto gestolen, waarna de vader aanspraak heeft gemaakt op dekking onder de polis en Achmea geld heeft uitgekeerd. Appellant heeft de vordering van zijn vader overgenomen en wil dat Achmea een hogere uitkering doet. Appellant en Achmea verschillen van mening over de vraag of er uitgegaan dient te worden van de aanschafwaarde of de dagwaarde van de auto en van de accessoires en of er nog een aanvullende daggeldvergoeding dient te worden betaald. Appellant heeft bij de rechtbank betaling van een bedrag van € 95.593,40 gevorderd. De rechtbank heeft, rekening houdend met eerdere betalingen, een bedrag van € 1.486,65 toegewezen en het overige afgewezen. Appellant wijzigt in hoger beroep zijn eis en vordert betaling van een bedrag van € 72.506,75. Het hof is van oordeel dat Achmea mocht uitgaan van de dagwaarde van de auto en van de accessoires en dat Achmea op deze punten geen hogere uitkering dient te betalen. Hierbij overweegt het hof dat om vast te stellen of sprake is van dekking onder de verzekering de betreffende polisvoorwaarden moeten worden uitgelegd. Omdat er in dit geval niet is onderhandeld over de polisvoorwaarden, is de uitleg hiervan met name afhankelijk van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel, aldus het hof. Daarbij geldt dat het een verzekeraar in beginsel vrijstaat in de polisvoorwaarden de grenzen te omschrijven waarbinnen hij bereid is dekking te verlenen. In de polisvoorwaarden staat dat Achmea de aanschafwaarde betaalt wanneer iemand de auto korter dan drie jaar heeft, maar dat zij gehouden is de dagwaarde te vergoeden wanneer de aanschafwaarde niet kan worden aangetoond met een rekening of bankafschrift. Appellant stelt dat hij de aanschafwaarde van de auto heeft aangetoond door te wijzen op een rekening, een koopovereenkomst en een stortingsoverzicht. Achmea betwist dit en voert aan dat de overgelegde factuur geen bewijs vormt van de aanschafwaarde, omdat die niet bewijst dat appellant dit bedrag daadwerkelijk aan de verkoper heeft betaald. Daarnaast bestaan er volgens Achmea verschillende inconsistenties in de later verstrekte koopovereenkomst en factuur. Het hof oordeelt dat appellant in het licht van de gemotiveerde betwisting van Achmea de door hem gestelde aanschafwaarde van de auto onvoldoende heeft onderbouwd. Zo toont de factuur volgens het hof niet dat appellant het bedrag daadwerkelijk contant heeft betaald aan de verkoper. Ook volgt uit het stortingsoverzicht van de verkoper geen link naar de Audi of naar appellant en komt het bedrag niet overeen met de aanschafprijs. Verder roept volgens het hof de omstandigheid dat de factuur en de koopovereenkomst pas na jaren zijn verstrekt in combinatie met de daarop vermelde verschillende data vragen op die maken dat ook deze verschillende documenten in samenhang bezien de gestelde betaling niet kunnen onderbouwen. Het hof komt ook ten aanzien van de aankoopwaarde van de accessoires tot het oordeel dat appellant deze waarde, tegenover de gemotiveerde betwisting van Achmea, niet genoeg heeft onderbouwd. Wel oordeelt het hof dat Achmea op basis van de polisvoorwaarden een aanvullend bedrag aan daggeldvergoeding dient te vergoeden. Dit leidt ertoe dat het hof met betrekking tot de aanvullende daggeldvergoeding Achmea veroordeelt tot betaling aan appellant van ‭€ 26.505,- en voor het overige het vonnis van de rechtbank bekrachtigt.‬‬‬‬‬‬‬‬