[holla_accordion]
[holla_spoiler title="Kan Univé zich met succes beroepen op fraude wegens een niet overeenkomende verklaring van appellant en het uitgelezen systeem van de later teruggevonden auto?" open"]
Appellant heeft met Univé een verzekeringsovereenkomst gesloten voor zijn Audi waarin onder andere het risico tegen diefstal gedekt was. Op enig moment is de Audi van appellant gestolen hetgeen hij heeft gemeld bij Univé. Univé heeft de schade ten gevolge van deze diefstal aan appellant vergoed. De auto is later teruggevonden waarna Univé een nader onderzoek heeft ingesteld. Na dit onderzoek heeft Univé appellant bericht dat de door appellant gestelde diefstal niet heeft plaatsgevonden op de wijze zoals door appellant is aangegeven. Univé is een procedure gestart tegen appellant en heeft gevorderd de betaalde schadevergoeding terug te betalen. De kantonrechter heeft in eerste aanleg de vorderingen van Univé toegewezen. In de procedure bij het hof ligt de vraag voor of appellant gefraudeerd heeft. Het hof volgt het oordeel van de kantonrechter dat er in de gegeven omstandigheden sprake is van fraude. Uit de in opdracht van Univé verrichte onderzoeken blijkt dat er geen braaksporen zijn, het portier van de auto onbeschadigd was en dat het alarmsysteem functioneerde. Uitlezing van het boordnetgeheugen heeft bovendien aangetoond dat de verklaring van appellant omtrent het achterlaten van de auto niet overeenkomt met de resultaten die uit de lezing naar voren zijn gekomen. Daarnaast komt de uitgelezen kilometerstand niet overeen met de verklaring van appellant waar hij de auto heeft achtergelaten en waar deze uiteindelijk is aangetroffen. Dat de strafprocedure jegens appellant is geseponeerd, maakt volgens het hof niet dat er geen sprake kan zijn van fraude in de zin van de algemene voorwaarden van Univé. Het hoger beroep slaagt niet en het hof wijst de vorderingen van appellant af.
[/holla_spoiler]
[holla_spoiler title="Is werkgever aansprakelijk voor letsel van werknemer dat hij heeft opgelopen bij het besturen van een hijskraan zonder over een hijscertificaat te beschikken?"]
Appellant werkte op een bouwplaats en kreeg de opdracht om met andere collega’s steigermateriaal van boven naar beneden te transporteren. De leidinggevende van appellant gaf aan dit met behulp van een goederenlift te doen. Appellant koos ervoor om het kleinere materiaal met de goederenlift te vervoeren en het grotere materiaal met de hijskraan. Voor het bedienen van de hijskraan is een hijscertificaat vereist. Appellant beschikte niet over een hijscertificaat. Bij het hijsen van een hek met de hijskraan is appellant geraakt door dit hek. Appellant heeft zijn werkgever als inlener aansprakelijk gesteld op grond van art. 6:758 lid 4 jo. lid 2 BW. Volgens appellant heeft zijn werkgever zijn zorgplicht geschonden door onvoldoende instructies te geven en onvoldoende toe te zien op de naleving daarvan. De kantonrechter heeft in eerste aanleg de vorderingen van appellant afgewezen. In hoger beroep vordert appellant dat zijn vorderingen alsnog worden toegewezen. De grieven in hoger beroep richten zich op de vraag of geïntimeerde, als ‘inlener’ ingevolge artikel 7:658 lid 4 BW zijn zorgplicht heeft geschonden. De grieven hebben betrekking op de veiligheidsinstructies, het toezicht en het treffen van adequate maatregelen. Het hof oordeelt net als de kantonrechter dat geïntimeerde niet tekort is geschoten in haar zorgplicht met betrekking tot de veiligheidsinstructies. Eiser was een ervaren werknemer en was op de hoogte van de veiligheidsvoorschriften. Hij wist dat een hijscertificaat vereist was voor het gebruik van de hijskraan. Van geïntimeerde kan niet worden verwacht dat hij (nog) meer specifieke instructies had gegeven over het gebruik van de hijskraan door onbevoegden. De verklaringen van de getuigen zijn onvoldoende overtuigend om te twijfelen aan de geschiktheid van de instructies van geïntimeerde. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt appellant in de kosten van het geding.
[/holla_spoiler]
[holla_spoiler title="Werkgever aansprakelijk voor letsel van werknemer die hoofd stootte aan metalen handvat van koelkast?"]
Appellante heeft tijdens het verrichten van haar werkzaamheden voor een golfclub letsel opgelopen. Appellante verrichte bijvulwerkzaamheden in de bijkeuken toen zij op enig moment haar hoofd stootte tegen een uitstekend metalen handvat van een koelkast. In een eerdere deelgeschilprocedure heeft de kantonrechter geoordeeld dat de werkgever van appellante niet aansprakelijk is. De kantonrechter oordeelde dat de toedracht alleen is gebaseerd op de verklaring van appellante hetgeen volgens art. 164 lid 2 Rv onvoldoende zou zijn om de toedracht aan te tonen. In deze procedure ligt aan het gerechtshof de vraag voor of de werkgever aansprakelijk is voor de schade van appellante. Blijkens art. 7:658 lid 2 BW is het aan de werknemer om aan te tonen dat hij schade heeft geleden gedurende het uitoefenen van de werkzaamheden. Het is daarbij niet aan de werknemer om aan te tonen wat de toedracht of de oorzaak is geweest. Vervolgens is het aan de werkgever om aan te tonen dat hij aan de op hem rustende zorgplicht heeft voldaan. Het hof oordeelt dat voldoende is komen vast te staan dat appellante schade heeft geleden in de uitoefening van haar werkzaamheden. Het hof oordeelt dat er sprake was van een gevaarlijke situatie waardoor de werkgever rekening had moeten houden met de omstandigheid dat een medewerker zich zou bezeren aan het metalen handvat. Appellante moest zich bij het vullen veelal bukken en repeterende bewegingen maken waarbij haar hoofd zich in de nabijheid van het handvat bevond. Dat appellante mogelijk onoplettend is geweest en bekend was met de situatie ter plaatse maakt niet dat er geen sprake is van een gevaarlijke situatie. Het was derhalve aan de werkgever om de redelijkerwijs te vergen voorzorgsmaatregelen te treffen om een ongeval als het onderhavige te voorkomen. Het hof oordeelt dat de werkgever ervoor had kunnen zorgen dat de koelkastdeur niet uit zichzelf dicht zou vallen en dat het uitstekende metalen handvat niet in de buurt van appellante zou komen. Bovendien had de werkgever de koelkast hoger kunnen plaatsen zodat appellante haar werkzaamheden niet gebukt hoefde te verrichten en/of een koelkast zonder uitstekend metalen handvat kunnen plaatsen. Het hof acht de werkgever aansprakelijk wegens het niet althans onvoldoende treffen van adequate (voorzorgs-)maatregelen.
[/holla_spoiler]
[/holla_accordion]