[holla_accordion]
[holla_spoiler title="Uitleg beding in algemene voorwaarden dat klant ten behoeve van bank afstand doet van subrogatie: enkel taalkundige uitleg of tevens kijken naar de uitleg die partijen in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs aan de overeenkomst mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten?" open="yes"]
Uitleg beding in algemene voorwaarden dat klant ten behoeve van bank afstand doet van subrogatie: enkel taalkundige uitleg of tevens kijken naar de uitleg die partijen in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs aan de overeenkomst mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten?
Rabobank heeft kredieten aan het Melamo-concern verstrekt. In art. 19 onder a van de algemene voorwaarden die op deze kredietverstrekkingen van toepassing zijn, is bepaald dat de klant door ondertekening van de akte ten behoeve van de bank onherroepelijk afstand doet van subrogatie en van alle (neven)rechten waarin hij door subrogatie zou kunnen treden. Melamo is op enig moment failliet verklaard en de curatoren vorderen in deze procedure Rabobank te veroordelen om een bedrag aan de boedel van Melamo te betalen. Zij leggen daaraan ten grondslag dat de voldoening van een schuld van de aandeelhouder ten laste van het vermogen van Melamo heeft geleid tot subrogatie door Melamo in de rechten van Rabobank tegenover de aandeelhouder. Partijen geven een verschillende uitleg van art. 19 onder a van de algemene voorwaarden. De rechtbank heeft de vorderingen van de curatoren toegewezen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het hof overweegt dat volgens vaste rechtspraak een beding in een overeenkomst niet alleen moet worden uitgelegd naar de taalkundige betekenis daarvan. Het komt bij die uitleg ook aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs aan de overeenkomst mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Het hof overweegt dat het beding moet worden uitgelegd naar objectieve maatstaven, omdat niet gebleken is dat partijen over de voorwaarden hebben onderhandeld, zodat ervan moet worden uitgegaan dat Melamo niet betrokken is geweest bij de totstandkoming van de voorwaarden. Tevens hebben partijen niet gesteld dat art. 19 sub a van de algemene voorwaarden is besproken bij de totstandkoming van de kredietovereenkomsten. Bij een objectieve beoordeling zijn de bewoordingen van de bepaling van doorslaggevende betekenis, gelezen in het licht van de gehele tekst van de algemene voorwaarden. Naar het oordeel van het hof volgt uit artikel 19 lid a van de algemene voorwaarden naar de letter genomen en in het bijzonder uit de daarin opgenomen bewoordingen "afstand doen van" niet dat subrogatie is uitgesloten. Anders dan Rabobank kennelijk meent, heeft "afstand doen van een recht" een andere betekenis dan "uitsluiten van een recht", aldus het hof. Het eerste begrip veronderstelt volgens het hof dat een partij al een recht heeft (of zal krijgen), maar dit recht opgeeft, terwijl het tweede betekent dat in het geheel geen recht is verkregen. Dat in de bepaling wordt gesproken over "afstand van subrogatie en de krachtens subrogatie verkregen zekerheidsrechten" en niet over afstand van de krachtens subrogatie te verkrijgen vordering leidt niet tot een ander oordeel, aldus het hof. Het hof acht dit onderscheid te subtiel om beoordeeld naar objectieve maatstaven aan te nemen dat de wederpartij bij deze algemene voorwaarden (hier Melamo) had moeten begrijpen dat hier niet afstand maar uitsluiting was bedoeld. Het onderdeel klaagt onder meer dat het hof heeft miskend dat de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen van de ene of de andere uitleg een gezichtspunt oplevert dat bij de uitleg dient te worden betrokken. De Hoge Raad oordeelt dat bij de uitleg van een schriftelijk contract telkens alle omstandigheden van het concrete geval van beslissende betekenis zijn, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Hieruit volgt naar het oordeel van de Hoge Raad dat de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen van de ene of de andere uitleg een gezichtspunt oplevert dat in voorkomend geval bij de uitleg moet worden betrokken. Daarmee strookt volgens de Hoge Raad het oordeel van het hof niet dat het voor Rabobank ongewenste en (kennelijk) onbedoelde gevolg van de uitleg van art. 19 onder a van de algemene voorwaarden niet aan Melamo kan worden tegengeworpen op de grond dat dit gevolg het resultaat is van de formulering van het beding door Rabobank zelf. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof en verwijst het geding naar een ander hof ter verdere behandeling en beslissing.
[/holla_spoiler]
[holla_spoiler title="Gebrekkig parkeerterrein door val over biggenrug?"]
Benadeelde is op een parkeerplaats van ABN AMRO gestruikeld over een biggenrug en ten val gekomen, waardoor hij een incomplete dwarslaesie heeft opgelopen. Benadeelde vordert een verklaring voor recht dat ABN AMRO primair op grond van art. 6:174 BW en subsidiair op grond van art. 6:162 BW aansprakelijk is voor de schade die hij als gevolg van het ongeval heeft geleden en nog zal lijden. De rechtbank heeft de vordering afgewezen. Het hof heeft geoordeeld dat ABN AMRO voor 60% aansprakelijk is. De Hoge Raad oordeelt dat het hof bij zijn beoordeling van de gebrekkigheid van het parkeerterrein ofwel blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door niet te toetsen aan de Kelderluik-criteria, dan wel onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn gedachtegang door een aantal stellingen van ABN AMRO niet voldoende kenbaar in zijn overwegingen te betrekken. Het onderdeel klaagt volgens de Hoge Raad verder terecht dat het hof in zijn oordeel dat de omstandigheid dat de vakken van het parkeerterrein iets kleiner zijn dan aanbevolen, betekent dat er minder vrije loopruimte is, onvoldoende heeft gemotiveerd in het licht van de stellingen van ABN AMRO dat de parkeervakken geen loopgebied zijn, dat in het memo verkeersadvies ten onrechte staat dat de inrichting gebruikers dwingt tussen de auto’s door te lopen en dat juist verwacht mag worden dat voetgangers gebruik maken van de rijbanen. De Hoge Raad oordeelt tevens dat het hof bij zijn oordeel dat de kans dat iemand op het parkeerterrein over een biggenrug struikelt en daardoor lelijk ten val komt geenszins denkbeeldig is, geen kenbare aandacht heeft geschonken aan de stellingen van ABN AMRO dat de benadeelde de biggenruggen bij aankomst moet hebben opgemerkt, dat biggenruggen op een parkeerterrein geen onverwachte obstakels zijn, dat benadeelde een niet voor de hand liggende route koos door tussen de auto’s door te lopen en dat van hem daar alertheid op obstakels verwacht mocht worden. Het hof heeft die laatste stelling wel betrokken bij de beoordeling van het beroep van ABN AMRO op eigen schuld, maar de Hoge Raad overweegt dat ABN AMRO deze stelling ook kenbaar had moeten betrekken bij de beoordeling van de vraag of het parkeerterrein voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Ook de onderdelen die erover klagen dat het hof zonder nadere motivering voorbij is gegaan aan de stellingen van ABN AMRO dat het risico op vallen door struikelen klein is, dat struikelen niet vaak tot ernstig letsel leidt en dat zich op het parkeerterrein niet eerder een struikel- of valpartij heeft voorgedaan, slagen naar het oordeel van de Hoge Raad. De onderdelen voor zover zij inhouden dat het hof voorbij is gegaan aan de stellingen van ABN AMRO dat biggenruggen zoals die op het parkeerterrein van ABN AMRO gebruikelijk zijn op parkeerterreinen, dat het markeren van biggenruggen niet zinvol is en dat met een verkeersbord waarschuwen voor de aanwezigheid van biggenruggen niet gebruikelijk is en niet nodig is, slagen naar het oordeel van de Hoge Raad. Bovendien oordeelt de Hoge Raad dat het hof onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn gedachtegang door enerzijds te overwegen dat een andere indeling van het parkeerterrein – zonder biggenruggen – mogelijk is en geen noodzaak bestond voor indeling van de parkeervakken volgens een visgraatpatroon, maar anderzijds in het midden te laten of van ABN AMRO gevergd kon worden de inrichting van haar parkeerterrein te wijzigen. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof en verwijst het geding naar een ander hof ter verdere behandeling en beslissing.
[/holla_spoiler]
[/holla_accordion]