Uitspraken Hoge Raad / Centrale Raad van Beroep

[holla_accordion] [holla_spoiler title="Op welk moment vangt de termijn waarin een verzekeraar een beroep op verzwijging kan doen (artikel 7:929 BW) aan?" open="yes"]

Hoge Raad 7 juli 2023, ECLI:NL:HR:2023:1050

In deze zaak gaat het om de vraag wanneer de termijn van twee maanden begint te lopen waarin een verzekeraar een beroep op verzwijging kan doen (artikel 7:929 BW). Een koeriersbedrijf heeft haar bedrijfsauto, een BMW, verzekerd bij NN en heeft daarbij de vraag over het schadeverleden onjuist beantwoord. Bij het aanvragen van de verzekering werd in het aanvraagformulier het volgende gevraagd: “Heeft verzekeringnemer de laatste 3 jaar 1 schade gehad of is de laatste 3 jaar in totaal meer dan EUR 10.000,- aan schade betaald?” Het koeriersbedrijf heeft deze vraag ontkennend beantwoord. In maart 2018 is een BMW van het koeriersbedrijf gestolen. In dit verband is aanspraak gemaakt op uitkering van de diefstalschade. Op 16 augustus 2018 heeft NN het koeriersbedrijf bericht dat het schadeverleden niet naar waarheid is opgegeven en dat de voorzichtige conclusie is dat dit opzettelijk is gebeurd. Voor de aanvraag van de verzekering heeft het bedrijf meer dan één schade gehad (namelijk twintig schades) en in die periode is meer dan € 10.000 uitgekeerd (namelijk € 58.923,12). NN wijst op de gevolgen hiervan. Het koeriersbedrijf vordert in eerste aanleg en in hoger beroep een uitkering van de diefstalschade, maar vangt tweemaal bot. Het koeriersbedrijf gaat in cassatie. Volgens het koeriersbedrijf is het hof onterecht uitgegaan van een subjectieve in plaats van een objectieve benadering van het begrip “ontdekking” in art. 7:929 lid 1 BW. Art. 7:929 lid 1 BW bepaalt dat de verzekeraar die ontdekt dat aan de in art. 7:928 BW omschreven mededelingsplicht niet is voldaan, de gevolgen daarvan slechts kan inroepen indien hij de verzekeringnemer binnen twee maanden na de ontdekking op de niet-nakoming wijst onder vermelding van de mogelijke gevolgen. Dit is de zogeheten kennisgevingsplicht. De gedachte hierachter is dat de verzekeraar zijn verzekerde niet in onzekerheid mag laten over de vraag of hij zich een beroep op schending van de mededelingsplicht wil voorbehouden, en de zaak niet op haar beloop mag laten. De Hoge Raad bepaalt dat art. 7:929 lid 1 BW zo moet worden uitgelegd, dat de daarin genoemde vervaltermijn van twee maanden pas gaat lopen als de verzekeraar voldoende zekerheid heeft verkregen dat de verzekeringnemer diens mededelingsplicht niet is nagekomen. Het is afhankelijk van de omstandigheden van het geval wanneer de verzekeraar de bedoelde zekerheid heeft verkregen, en of en in welke mate van de verzekeraar mag worden verwacht dat hij onderzoek doet nadat hij aanwijzingen heeft gekregen dat de verzekeringnemer diens mededelingsplicht niet is nagekomen. Het begrip ‘ontdekking’ moet aldus subjectief worden uitgelegd. Het beroep wordt aldus verworpen. [/holla_spoiler] [holla_spoiler title="Kunnen incidenten bij de brandweer die inherent zijn aan het werk als ‘buitensporig’ worden aangemerkt, waardoor psychische schade ten gevolge hiervan voor vergoeding in aanmerking komt?" open="yes"]

Centrale Raad van Beroep 15 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1150

De eisende partij in kwestie is in de periode tussen 1982 en 1993 werkzaam als duiker/brandweerman bij de gemeentelijke brandweer. De brandweerman heeft tientallen incidenten meegemaakt, waarbij hij direct is geconfronteerd met slachtoffers met fatale verwondingen waaronder een politieman die onder zijn handen is gestorven, suïcides en lijkvindingen. In de jaren na zijn dienstverband bij de brandweer heeft hij psychische klachten ontwikkeld. In 2014 is bij hem een posttraumatische stressstoornis (PTSS) vastgesteld, ten gevolge van de traumatische ervaringen bij de brandweer. De brandweerman heeft het College van Burgemeesters & Wethouders van de gemeente (het college), dat verantwoordelijk is voor de gemeentelijke brandweer, verzocht om aansprakelijkheid te erkennen voor zijn psychische problemen en zijn schade ten gevolge daarvan te vergoeden. Hij verwijt de brandweer dat onvoldoende voor- en nazorg is verleend om de traumatische gebeurtenissen te kunnen verwerken. Het verzoek wordt door het college afgewezen, omdat de werkzaamheden die de brandweer moest verrichtten objectief bezien geen buitensporig karakter hadden. Dit besluit heeft het college ook na het indienen van bezwaar gehandhaafd. De brandweerman stelt vervolgens beroep in bij de rechtbank. De rechtbank geeft het college gelijk. De brandweerman stelt hoger beroep in bij de Centrale Raad van Beroep, de hoogste bestuursrechter in ambtenarenzaken. De maatstaf bij psychisch letsel is volgens vaste rechtspraak of sprake is van factoren die -objectief bezien- een buitensporig karakter dragen in verhouding tot het werk of de werkomstandigheden.[1] Het buitensporigheidscriterium beoogt factoren die de psychische schade zouden hebben veroorzaakt te objectiveren, omdat niet van het bestuursorgaan verlangd kan worden dat het de ambtenaar op voorhand bescherming biedt tegen alle denkbare wrijvingen en (samenwerkings-)problemen die zich op de werkvloer kunnen voordoen. Niet iedere werknemer reageert immers hetzelfde op bepaalde traumatische gebeurtenissen. Voorheen was de Raad van oordeel dat ingrijpende gebeurtenissen, zoals een confrontatie met dodelijke slachtoffers of ernstige dreiging van geweld, inherent zijn aan de functie van een brandweerman of politieambtenaar en daarom in beginsel niet buitensporig.[2] De Raad komt hierop terug. Hoewel confrontaties met ingrijpende gebeurtenissen tijdens de werkzaamheden als brandweerman onvermijdelijk zijn, blijft het een gegeven dat deze (herhaaldelijke) confrontaties in het gewone leven uitzonderlijk zijn. De confrontaties die de brandweerman in het onderhavige geschil heeft meegemaakt kwalificeren aldus als buitensporig ondanks dat deze confrontaties horen bij het werken bij de brandweer. Het causaal verband tussen de werkzaamheden en de PTSS van de brandweerman staat in het onderhavige geschil vast. Het college is hiervoor aansprakelijk, tenzij zij aannemelijk kan maken dat de zorg tijdens en na de inzet van de brandweerman voldoende is geweest. Dit heeft het college nagelaten. De Raad oordeelt dat het hoger beroep slaagt, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en bepaalt dat het college een nieuwe beslissing op het bezwaar moet nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. [1] ECLI:NL:CRVB:2022:2779 [2] Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 januari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY9362. [/holla_spoiler] [/holla_accordion]