Aansprakelijkheid, Verzekering & Vervoer - April 2024
Uitspraken Rechtbank
Rechtbank Den Haag 24 januari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:392
Op 18 augustus 2019 heeft eiser deelgenomen aan een obstakelrun in Zevenhuizen. Gedaagde is de organisator van dit evenement. De desbetreffende obstakelrun was een hindernisbaan van één kilometer op het water waarbij de deelnemers van obstakel naar obstakel zwemmen met als doel de vijftien obstakels zo snel mogelijk te passeren. In deze zaak ging het mis bij het derde obstakel van de hindernisbaan. Het obstakel is ongeveer 5 tot 6 meter lang, 7,5 meter breed en 2,5 meter hoog met twee schuine zijden met opblaasbare treden. Eiser beklom het obstakel en eenmaal bovenop wilde hij naar beneden springen. Tijdens het springen gleed hij uit en eiser viel met zijn hoofd naar beneden op de onderste zwarte band van het obstakel. In het Erasmus MC werd onder meer een dwarslaesie vastgesteld bij eiser. Op 4 oktober 2019 heeft eiser gedaagde aansprakelijk gesteld voor de geleden en nog te lijden schade. Daaraan legt eiser zowel artikel 6:162 BW als artikel 6:74 BW ten grondslag. De rechtbank toetst of sprake is van een onrechtmatige daad aan de hand van de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt. Het uitgangspunt daarbij is dat gedaagde als professionele sportevenementorganisatie verantwoordelijk is voor een veilige sportomgeving. Gedaagde kan de omstandigheden creëren hoe het evenement kan verlopen en heeft een zekere mate van zeggenschap over de deelnemers. Voor de beoordeling van de onrechtmatigheid komen de Kelderluik-criteria aan bod. Eiser stelt dat gedaagde ervoor had moeten zorgen dat er geen harde randen aan de afspringkant van het obstakel zouden zijn. Gedaagde betwist dat er sprake was van harde randen en dat het obstakel een afspringkant had. De rand waar eiser op is gevallen was hard opgepompt omdat het noodzakelijk is voor gebruik; mensen moeten immers op de obstakels kunnen klimmen. De rechtbank stelt vast dat er geen omstandigheden of feiten zijn aangevoerd of gebleken waaruit volgt dat het obstakel een gebrek vertoonde of onveilig of gevaarlijk was en voor deelnemers een te groot risico op letsel opleverde. Daarnaast was volgens de rechtbank geen sprake van een afspringkant van het obstakel. Het obstakel was hierdoor niet gevaarlijk. Ook is de rechtbank van oordeel dat het risico om de rand te raken wanneer je van bovenop het obstakel afspringt voldoende kenbaar is voor eiser als volwassene. Er moet dan een relatief grote horizontale afstand worden overbrugd en zeker wanneer het obstakel nat en glad is, is het makkelijk om weg te glijden. Gedaagde had geen verplichting om eiser te waarschuwen voor gevaar. Zelfs als eiser wel had mogen springen, dan had eiser zelf moeten beoordelen of dat verantwoord was en zo ja hoe hij dan zou springen. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat gedaagde niet onrechtmatig heeft gehandeld en wijst de vorderingen van eiser af.
Rechtbank Limburg 7 februari 2024, ECLI:NL:RBLIM:2024:510
Eiser is een zelfstandig ondernemer in de installatietechniek. Hij heeft een arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten bij Allianz met ingangsdatum 7 mei 2011. Bij de aanvang van deze verzekering heeft hij een gezondheidsverklaring ingediend waarin hij geen van de vermelde categorieën van aandoeningen of klachten heeft aangekruist. In de daaropvolgende jaren heeft eiser claims ingediend bij Allianz wegens knieklachten, wat leidde tot uitkeringen van arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. Allianz heeft eiser echter beschuldigd van het verzwijgen van relevante medische informatie op zijn gezondheidsverklaring, met name over eerdere knieklachten en medische behandelingen. Volgens Allianz is aldus sprake van schending van de mededelingsplicht ex artikel 7:928 lid 1 BW. Allianz heeft na onderzoek, van het medisch dossier van cliënt, de uitkering aan eiser stopgezet en een uitsluitingsclausule toegepast op kniegerelateerde arbeidsongeschiktheid. Eiser heeft vervolgens een rechtszaak aangespannen, waarin hij vorderingen heeft ingediend voor het nietig verklaren van de uitsluitingsclausule en het verkrijgen van uitkeringen zonder deze clausule. Allianz heeft in reconventie terugbetaling van onverschuldigd uitgekeerde bedragen gevraagd. De rechtbank oordeelde dat eiser zijn mededelingsplicht jegens Allianz heeft geschonden door geen melding te maken van eerdere knieklachten en behandelingen op de gezondheidsverklaring. Als gevolg hiervan heeft Allianz terecht de uitsluitingsclausule toegepast en is eiser niet gerechtigd tot uitkering onder de verzekering. De rechtbank wijst daarom de vorderingen van eiser af en veroordeelt eiser tot terugbetaling van de onverschuldigd uitgekeerde bedragen aan Allianz.
Rechtbank Rotterdam 11 maart 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:2131
Onder het appartement van eisers heeft zich een vestiging van New York Pizza (hierna: NYP) gevestigd. Eisers ervaarden geluids- en geuroverlast van de vestiging van NYP. In een eerder kort geding daarover heeft de voorzieningenrechter overwogen dat NYP daarmee onrechtmatig heeft gehandeld jegens eisers. Naar aanleiding van dit vonnis heeft NYP verschillende maatregelen genomen om de overlast tegen te gaan, maar volgens eisers is de geuroverlast nog steeds niet verholpen. Daarom vorderen zij in dit kort geding dat de vestiging van NYP zal sluiten totdat de geuroverlast aantoonbaar is verholpen. Volgens eisers beschikt NYP namelijk niet over een doelmatige ontgeuringsinstallatie, waardoor er (nog steeds) onrechtmatige hinder wordt veroorzaakt. Omdat het handhavend optreden door de gemeente tot nu toe niet toereikend is gebleken, is de enige mogelijkheid volgens eisers om de exploitatie van de vestiging te staken in afwachting van een rookgasafvoer waarmee de onrechtmatige overlast wordt beëindigd. De voorzieningenrechter moet beoordelen of er nog steeds sprake is van onrechtmatige hinder en zo ja, of de belangen van eisers bij toewijzing van hun vordering zowel spoedeisend zijn als zwaarder wegen dan de belangen van NYP. De voorzieningenrechter komt tot het oordeel dat er (nog steeds) sprake is van onrechtmatig handelen van NYP, omdat er nog steeds sprake is van geuroverlast. De dienst centraal milieubeheer Rijnmond (hierna: DCMR) heeft namelijk verschillende metingen gedaan en hoewel de conclusies naar aanleiding van deze metingen in verschillende gradaties van ernst zijn geformuleerd, neemt dat volgens de voorzieningenrechter niet weg dat geconcludeerd kan worden dat er nog altijd sprake is van onaanvaardbare geurhinder in de woning van eisers. Daarbij is de voorzieningenrechter van mening dat, nu het onrechtmatig handelen van NYP vaststaat, het belang van eisers bij staking van de exploitatie van NYP zwaarder weegt dan het belang van NYP bij continuering van haar bedrijfsvoering. Hoewel het belang van NYP om de bedrijfsvoering te continueren groot is, vindt de voorzieningenrechter dat NYP onvoldoende in is gegaan op oplossingen die zijn aangeboden (zoals het continueren van de bedrijfsvoering vanuit een ander filiaal). Zodoende zijn er genoeg aanknopingspunten om NYP in ieder geval tijdelijk de deuren te laten sluiten, totdat DCMR heeft vastgesteld dat de onrechtmatige geuroverlast is beëindigd. Verder vorderen eisers een schadevergoeding ter compensatie voor de schade die het gezin lijdt. De voorzieningenrechter oordeelt dat terughoudend moet worden omgegaan met toewijzing van een geldvordering in kort geding. Het feit dat er schade wordt geleden zou voldoende aannemelijk zijn, maar de voorzieningenrechter ziet toch onvoldoende aanknopingspunten om een bedrag vast te stellen en toe te wijzen. De verschillende schadeposten zijn niet voldoende gespecificeerd of onderbouwd. De voorzieningenrechter veroordeelt NYP tot het staken en gestaakt houden van de exploitatie van de vestiging tot het moment waarop DCMR vaststelt dat de onrechtmatige geuroverlast aantoonbaar is beëindigd.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant 13 maart 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:1698
Gedaagden in deze zaak hebben een woning verkocht aan eisers. In de koopovereenkomst is een bepaling opgenomen die afwijkt van de wettelijke bepaling (art. 7:17 BW), waardoor partijen zelf invulling hebben gegeven aan wat tussen partijen als conformiteit heeft te gelden. De bepaling bevat de hoofdregel dat de verkoper niet instaat voor (verborgen) gebreken. De uitzondering die daarop wordt gemaakt is dat de verkoper instaat voor de eigenschappen die nodig zijn voor het normale gebruik van de woning. Deze bepaling vormt dus een garantie dat gedaagden aansprakelijk zijn voor gebreken die aan het normale gebruik van de woning in de weg staan, ook wanneer gedaagden daar geen verwijt van kan worden gemaakt (bijvoorbeeld omdat de gebreken niet bekend waren). Eisers zijn kort na de aankoop van de woning begonnen met een verbouwing. Tijdens deze verbouwing zijn vocht- en schimmelplekken en houtrot in het dak gevonden. Eisers hebben dit gemeld bij de betrokken makelaar, waarop gedaagden dit hebben gemeld bij de dakdekker die destijds het dak op de woning heeft aangebracht. Door zowel gedaagden als eisers zijn deskundigen ingeschakeld. Volgens de door beide partijen ingeschakelde deskundigen is de oorzaak van de vocht- en schimmelproblematiek gelegen in een ondeugdelijk aangebrachte dakconstructie. Over het antwoord op de vraag wat precies de dakconstructie gebrekkig maakt en op welke wijze deze hersteld kan worden, verschillen de deskundigen van mening. Eisers zijn van mening dat gedaagden tekort zijn geschoten in de nakoming van hun verbintenis uit de koopovereenkomst, omdat de dakconstructie van de woning gebrekkig was. Gedaagden hebben dit niet hersteld, ondanks dat zij daar wel de gelegenheid toe hebben gekregen, wat maakt dat zij in verzuim zijn. Daarom zou ontbinding van de koopovereenkomst voor het gedeelte dat door gedaagden niet is nagekomen, gerechtvaardigd zijn. Partijen zijn het erover eens dat onderdelen van de dakconstructie moesten worden vervangen, omdat deze waren aangetast door vocht en schimmel. Dit volgt ook uit verschillende rapporten van de ingeschakelde deskundigen, die door partijen niet zijn weersproken voor wat betreft de vraag of de dakconstructie gebrekkig was. De rechtbank oordeelt dat gedaagden aansprakelijk zijn voor herstel van de gebrekkige dakconstructie (op grond van het beding uit de koopovereenkomst), nu vaststaat dat de constructie een normaal gebruik van de woning in de weg staat. Eisers hebben inmiddels het herstel al uit laten voeren door een derde, en willen de kosten hiervan verhalen op gedaagden. Er is discussie ontstaan over de vraag of de herstelkosten die eisers vorderen niet te hoog zijn; uit het deskundigenrapport dat gedaagden op hebben laten maken volgt namelijk een veel lager bedrag dan eisers reeds hebben betaald voor de herstelwerkzaamheden. De rechtbank oordeelt dat de begroting van de herstelkosten door de deskundige een deskundig oordeel is, waardoor de rechtbank daar vanuit zal gaan. Bovendien hebben gedaagden onvoldoende onderbouwd waarom de door eisers gemaakte kosten te hoog zouden zijn. Daarom wordt het door eisers begrote bedrag aan herstelkosten overgenomen. Nu gedaagden in de gelegenheid zijn gesteld om de gebreken te herstellen, maar dit niet hebben gedaan, verkeren zij in verzuim en is gedeeltelijke ontbinding van de koopovereenkomst gerechtvaardigd. De rechter wijst de primaire vordering tot gedeeltelijke ontbinding met evenredige vermindering van de koopprijs met het bedrag aan herstelkosten dat eisers moeten betalen toe. De rechtbank ontbindt de koopovereenkomst gedeeltelijk, met vermindering van de koopprijs met het bedrag dat door eisers aan herstelkosten is betaald.
Rechtbank Gelderland 27 maart 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:1484
In 1970 hebben (de rechtsvoorgangster van) N.V. Exploitatiemaatschappij (hierna: ‘de nv’) en de gemeente Rheden afspraken gemaakt over bebouwing van het aan de nv toebehorende terrein. Partijen kwamen overeen dat de nv, op haar kosten, op dat terrein een appartementengebouw zou bouwen en een daarnaast gelegen ondergrondse parkeerkelder met daar bovenop een parkeerterrein. De nv zou de grond van het parkeerterrein om niet overdragen aan de gemeente en ten gunste van de nv zou een erfdienstbaarheid van onderkeldering worden gevestigd. Partijen hebben aan deze afspraken uitvoering gegeven. Tevens hebben zij bepaald dat het onderhoud van de parkeerkelder voor rekening komt van de eigenaar van het heersend erf (de nv). Op 4 januari 1972 is door middel van een splitsingsakte het eigendom van het appartementengebouw en de parkeerkelder gesplitst waarbij de VvE is opgericht. Vanaf 2009 voerden de VvE en de gemeente gesprekken over lekkages en scheuren in het dak van de kelder. De gemeente heeft op haar kosten herstel- en onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd, waarna nog steeds lekkages optraden in de parkeerkelder. De VvE stelt de gemeente primair op grond van de akte waarbij de eigendom aan de gemeente is overgedragen aansprakelijk is en subsidiair op grond van art. 6:174 BW en vordert voor recht te verklaren dat de gemeente een verplichting heeft om het parkeerterrein te onderhouden. De rechtbank gaat onder andere in op de opstalaansprakelijkheid van art. 6:174 BW. Volgens de VvE moet de gemeente zorgen voor een waterdicht parkeerterrein. Volgens haar is daarbij niet relevant of de ondergelegen parkeerkelder waterdicht is en voor welke constructie is gekozen. De VvE wijst er in dat kader op dat de gemeente in 2021 een volledige waterdichte- en scheurremmende laag tussen het asfalt en het beton heeft aangebracht, hetgeen volgens de VvE de taak en de verantwoordelijkheid van de gemeente bevestigt. De gemeente voert verweer inhoudende dat de bouwkundige constructie die is gekozen maakt dat het parkeerterrein geen waterkerende functie ten opzichte van de parkeerkelder heeft. De kelder is een afzonderlijk bouwwerk en het dak daarvan zou op zichzelf waterdicht moeten zijn, aldus de gemeente. De rechtbank overweegt dat vaststaat dat de nv ervoor heeft gekozen om noch de parkeerkelder waterdicht te maken noch een waterdichte laag aan te brengen op het dak. De bouw van het parkeerterrein en de parkeerkelder kwam door en voor rekening van de nv en de gemeente zou, na een onderhoudsperiode van zes maanden, het onderhoud van deze bouwwerken op zich nemen. De rechtbank overweegt dat tegen die achtergrond de VvE niet mag verwachten dat het parkeerterrein waterdicht zou zijn en dat de gemeente daar alsnog voor zorgdraagt. Naar het oordeel van de rechtbank had de nv het in de hand om voor een waterdichte constructie te zorgen. Dat zij dat niet heeft gedaan, maakt volgens de rechtbank niet dat die verplichting nu deel is gaan uitmaken van de onderhoudsverplichting die de gemeente ten aanzien van het parkeerterrein heeft. De rechtbank wijst de vorderingen af.
Rechtbank Noord-Holland 27 maart 2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:2983
Eisers stellen Puur Makelaars en gedaagde (hierna: ‘Puur c.s.’) aansprakelijk voor het schenden van de zorgplicht als aankoopmakelaar. Gedaagde heeft eisers als aankoopmakelaar begeleid bij de aankoop van de woning aan adres 1. De woning vormt een bouweenheid met huisnummers adres 2, 3 en 4. Tijdens de eerste bezichtiging heeft de verkoopmakelaar met eisers en gedaagde besproken dat funderingsherstel aan de woning noodzakelijk is en dat de buren van adres 3 en 4 gezamenlijk met de kopers van adres 1 de noodzakelijke funderingswerkzaamheden wilden laten uitvoeren. Twee dagen daarna hebben eisers een bod uitgebracht, welke is geaccepteerd. Eisers hebben zes dagen later een bouwkundige keuring van de woning uitgevoerd. Daarbij was ook een door eisers ingeschakelde bouwbegeleider aanwezig om een kostenraming te maken van de door eisers gewenste verbouwingswerkzaamheden. Eisers hebben tijdens de bouwkundige keuring van de bewoners van adres 3 te horen gekregen dat zij niet zo snel wilden overgaan tot gezamenlijk funderingsherstel als eisers wenselijk achtten. Eisers hebben diezelfde dag hun bod ingetrokken en een lager bod uitgebracht, welke is geaccepteerd. De volgende maand heeft gedaagde aan eisers laten weten dat hij samen met een andere collega van Puur eigenaar is van adres 2. Enkele maanden later heeft het funderingsherstel van de woning plaatsgevonden, gezamenlijk met de bewoners van adres 2, 3 en 4. Eisers stellen dat Puur c.s. op twee punten niet heeft voldaan aan de zorgplicht. Ten eerste zou gedaagde vooraf aan de koop hebben geadviseerd dat een individueel funderingsherstel ook mogelijk zou zijn. Het advies van gedaagde bleek onjuist, omdat het funderingsherstel alleen kon gebeuren met samenwerking van de buurtbewoners. Ten tweede verwijten eisers Puur c.s. dat gedaagde hen voorafgaand aan de koop niet heeft medegedeeld dat hij mede-eigenaar was van adres 2. Puur c.s. voert aan dat in een gesprek met eisers het individuele funderingsherstel terloops aan de orde is gekomen, maar dat er geen sprake is van een advies over dit herstel waar eisers op mochten vertrouwen. Volgens Puur c.s. zou er ook geen verplichting zijn om de mede-eigendom van gedaagde te melden. De rechtbank stelt vast dat uit de verklaringen van beide partijen blijkt dat gedaagde de mogelijkheid van individueel funderingsherstel in de gesprekken met eisers heeft benoemd toen bleek dat de buren van adres 3 niet wilden meedoen met onmiddellijk gezamenlijk funderingsherstel. Daaruit blijkt volgens de rechtbank ook dat gedaagde moet hebben geweten dat het voor eisers belangrijk was dat zij op korte termijn met het funderingsherstel wilden beginnen. De rechtbank oordeelt dat gedaagde niet als redelijk bekwaam en redelijk handelend makelaar heeft gehandeld. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat een makelaar bij de aankoop bemiddelt en zijn cliënten in dat verband onder meer advies mogen verwachten over de staat van de woning, de wenselijkheid van een bouwkundig onderzoek en juridische aspecten rondom het gebruik van de woning en het aankoopproces. Die bemiddelende taak gaat naar het oordeel van de rechtbank niet zover dat de makelaar daarover specialistisch advies kan geven. Dit gaat de taak en deskundigheid van een makelaar te boven, aldus de rechtbank. Tevens overweegt de rechtbank dat eisers op basis van het benoemen van de optie van individueel funderingsherstel niet van uit mochten gaan dat dit op korte termijn na de levering en zonder bijkomende aspecten als toestemming of medewerking van buren gerealiseerd kon worden en dat de mededelingen van de makelaar als een soort garantie op dit vlak konden gelden. Volgens de rechtbank hadden eisers een gespecialiseerd advies moeten inwinnen als dat voor hen doorslaggevend was. Ook het niet mededelen van zijn mede-eigendom door gedaagde brengt geen schending van de zorgplicht met zich. Het niet melden acht de rechtbank evenwel bijzonder, maar de rechtbank overweegt dat voorafgaand aan de koop al duidelijk was dat in elk geval de bewoners van adres 3 niet op de door eisers gewenste termijn wilden overgaan tot een gezamenlijk aanpak van de fundering. De rechtbank wijst de vorderingen van eisers af.
Rechtbank Gelderland 28 maart 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:1715
Pluryn en Centramed zijn de verwerende partijen in deze zaak. Pluryn biedt specialistische gehandicapten-,jeugd- en geestelijke gezondheidszorg met de behandeling en ondersteuning aan jongeren en volwassenen. Verzoeker is op 26 oktober 2020 bij Pluryn in dienst getreden en heeft als laatste de functie van persoonlijk begeleider bekleed. Op 25 december 2021 is verzoeker een collega te hulp geschoten en heeft hij samen met andere collega’s een bewoner enige tijd op de grond gefixeerd. Hierbij heeft verzoeker een lange en diepe snee in zijn rechterknie gekregen door zich te stoten aan de metalen hoek van het bed van de bewoner. Verzoeker heeft een paar weken later zijn werkzaamheden weer opgepakt en op 31 januari 2022 is hij uit dienst getreden. Per brief van 23 januari 2022 heeft verzoeker Pluryn aansprakelijk gesteld voor het incident van 25 december 2021. Centramed, de verzekeraar van Pluryn, heeft de aansprakelijkheid afgewezen op 18 september 2023. Verzoeker verzoekt de kantonrechter voor recht te verklaren dat Pluryn aansprakelijk is op grond van artikel 7:658 BW en/of als gevolg van een ondergeschikte ex artikel 6:170 BW. Pluryn stelt dat zij heeft voldaan aan de zorgplicht. Dit doet zij onder andere door de medewerkers verplicht een agressie- en weerbaarheidstraining te laten volgen, een richtlijn ‘De-escaleren & Weerbaarheid De Winckelsteegh’ en een RI&E beschikbaar te stellen. De metalen hoeken van het bed van bewoner zijn door de technische dienst bevestigd en de hoeken zijn juist voor de veiligheid van de medewerkers verstevigd. Zelfs als de metalen hoeken gevaarzettend zouden zijn, is de kans op ongevallen zo klein dat van Pluryn niet verwacht kon en hoefde te worden dat zij ter zake hiervan voorzorgsmaatregelen zou treffen. Verzoeker voert hiertegen aan dat de wijze waarop het hoekplaatje is bevestigd zorgt voor een onveilige werkomgeving. Het bed was niet stevig genoeg voor de agressieve buien van de bewoner en na het incident is het bed vervangen door een geschikt bed dat aan de grond vast kon worden gemaakt. De kantonrechter oordeelt als volgt. Pluryn heeft met de bevestiging van de metalen hoekplaatjes een veiligere werkomgeving willen creëren, maar heeft daarmee een nieuwe onveilige situatie gecreëerd. Medewerkers stoten zich wel vaker tijdens het fixeren van bewoners, omdat er dan vaak een soort worsteling ontstaat. Het was voor Pluryn mogelijk om de metalen plaatjes op een andere manier aan het bed te plaatsen waardoor er geen onveilige situatie voor medewerkers zou ontstaan. Gezien de eenvoud van deze voorzorgsmaatregel en de ernst van de mogelijke gevolgen, oordeelt de rechtbank dat Pluryn de zorgplicht heeft geschonden. Pluryn en Centramed zijn derhalve op grond van art. 7:658 lid 2 BW resp. art. 7:954 lid 1 BW aansprakelijk.