Aansprakelijkheid, Verzekering & Vervoer - juli 2024

Uitspraken Rechtbank - AVV - juli 2024

AVV rechtbank juli 2024

Rechtbank Rotterdam 3 mei 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:5059

Eiseres heeft in 2019 een tuinhuisje gekocht op het terrein van gedaagde, een volkstuinvereniging. Sindsdien is zij ook lid van deze volkstuinvereniging. Eiseres heeft bij aangaan van het lidmaatschap deelgenomen aan de collectieve schadeverzekering van het volkstuincomplex. In 2019 is het tuinhuisje van eiseres verzekerd voor een waarde van € 18.750,-. In 2022 is door een storm haar tuinhuisje beschadigd. Volgens een schade-expert was de verzekerde som onvoldoende en moest deze som € 30.000,- bedragen. Aangezien sprake is van onderverzekering heeft de verzekeringsmaatschappij niet het volledige schadebedrag van € 6.819,88 uitgekeerd. Alle betalingen en communicatie aan de schadeverzekeraar verliepen via gedaagde, net als de meldingen van schadegevallen. Eiseres vordert dat gedaagde wordt veroordeeld om het niet vergoede schadebedrag (€ 2.557,46), met rente, aan eiseres te betalen. Eiseres stelt dat gedaagde op het moment van deelname aan de collectieve schadeverzekering heeft medegedeeld dat zij voldoende verzekerd was, waardoor zij er op mocht vertrouwen dat eventuele schadegevallen volledig vergoed zouden worden. Volgens eiseres was het aan gedaagde om periodiek te controleren of de verzekering nog voldoende dekking bood. Omdat gedaagde dit volgens eiseres niet heeft gedaan en eiseres hierover ook nooit is geïnformeerd, moet de onderverzekering voor de rekening van gedaagde komen. Gedaagde stelt daarentegen dat de onderverzekering voor rekening en risico komt van eiseres. In dit verband stelt gedaagde dat eiseres zelf kan bepalen voor welke waarde zij haar tuinhuisje wilde verzekeren, maar dat zij sinds de aankoop de verzekerde som niet meer heeft verhoogd. De rechtbank overweegt dat er nooit enig contact is geweest tussen eiseres en de schadeverzekeraar en dat het onder die omstandigheden aan gedaagde is om er op toe te zien dat de verzekerde som juist is, in die zin dat er geen sprake is van onderverzekering. Dat de verantwoordelijkheid voor het verhogen van de verzekerde som bij gedaagde ligt, wordt onderbouwd door de mededeling van gedaagde dat de verzekerde som van € 18.750,- in 2019 voldoende was. Ook beschikte eiseres niet over de informatie over de verzekering en was zij daardoor afhankelijk van wat gedaagde haar daarover vertelde. Gedaagde heeft naar het oordeel van de rechtbank voorafgaand aan het ontstaan van de schade niet de verantwoordelijkheid genomen om de verzekerde som te verhogen. De rechtbank oordeelt dat de onderverzekering voor rekening en risico komt van gedaagde en dat zij de schade moet vergoeden die eiseres door de onderverzekering heeft geleden.

Rechtbank Midden-Nederland 29 mei 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:3217

Eiseres is een Japanse dressuuramazone. Voorafgaand aan haar aankoop van een paard om deel te nemen aan de Olympische Spelen van 2020, heeft zij een dierenarts het betreffende paard in Portugal laten keuren. Het bedrijf waar de dierenarts destijds in dienst was is later overgenomen door gedaagde. Naar aanleiding van een positief aankoopadvies heeft eiseres het paard gekocht. Eiseres heeft het paard vervolgens van Portugal naar Nederland vervoerd. Kort na aankomst bleek het paard kreupel. Het hof heeft op 17 oktober 2023 de koopovereenkomst tussen eiseres en verkoper vernietigd. Eiseres stelt de dierenarts aansprakelijk voor de geleden schade door het verstrekken van het (onterechte) aankoopadvies. Eiseres vordert een verklaring voor recht dat gedaagde tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht en vordert tevens een schadevergoeding nader op te maken bij staat. Eiseres stelt dat de dierenarts geen positief advies had mogen verstrekken om de volgende twee redenen. Allereest heeft de dierenarts de overvulling in het rechterhoefgewricht niet opgemerkt op de röntgenopnames en tevens de relevante beschikbare MRI-beelden niet geraadpleegd. Gedaagde stelt – voor zover hier van belang – dat eiseres geen belang heeft bij haar vordering, omdat de koopovereenkomst tussen eiseres en verkoper is vernietigd. Daarnaast stelt gedaagde dat de vordering is verjaard, omdat de aankoopkeuring plaatsvond op 5 april 2018 en eiseres gedaagde pas op 4 september 2023 heeft gedagvaard. De rechtbank passeert deze verweren. De rechtbank overweegt dat de kans bestaat dat eiseres niet haar volledige schade kan verhalen op de verkoper en daarom belang heeft bij haar vordering tegen gedaagde. Verder overweegt de rechtbank ten aanzien van de verjaring dat eiseres pas vanaf 25 mei 2020 bekend was met de mogelijke aansprakelijke persoon en de verjaringstermijn zodoende op die datum is gestart. De rechtbank oordeelt dat eiseres ontvankelijk is in haar vordering, dat de dagvaarding is ingediend voordat de verjaringstermijn van vijf jaar is verstreken en dat sprake is van een overeenkomst van opdracht tussen gedaagde en eiseres. De rechtbank oordeelt voorts dat het missen van de overvulling geen tekortkoming is, omdat in het klinisch onderzoek geen afwijkingen zijn geconstateerd en een röntgenologisch onderzoek steeds in samenhang met de klinische bevindingen moet worden beoordeeld, waarbij het klinisch onderzoek het meest belangrijk is. Verder overweegt de rechtbank dat een overvulling in het hoefgewricht niet ongewoon is bij paarden en dat de overvulling niet hoeft te betekenen dat een paard ongeschikt is als dressuurpaard. Volgens de rechtbank hoefde de dierenarts de MRI-beelden niet te beoordelen, maar mocht hij vertrouwen op de aan hem verstrekte inlichtingen. De rechtbank oordeelt aldus dat de dierenarts niet in strijd heeft gehandeld met hoe een redelijk handelend dierenarts in de gegeven omstandigheden zou hebben gehandeld en dat gedaagde niet is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht. De rechtbank wijst de vorderingen van eiseres af.

Rechtbank Rotterdam 5 juni 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:5358

In 2018 heeft bouwbedrijf BAM bemalingswerkzaamheden uitgevoerd in opdracht van Evides, een waterbedrijf, nabij de percelen van eisers. Deze werkzaamheden waren onderdeel van een project om waterleidingen te vervangen. Voorafgaand aan de bemalingswerkzaamheden werd door BAM of Evides geen nulmeting uitgevoerd. Een dergelijke nulmeting is belangrijk om de staat van de bodem en gebouwen voorafgaand aan de werkzaamheden vast te leggen. Begin mei 2018 meldden eisers schade aan hun percelen als gevolg van de bemalingswerkzaamheden. De schade bestond uit bodemdaling, verzakkingen, en mogelijke structurele schade aan gebouwen. Eisers stellen primair dat BAM onzorgvuldig en dus onrechtmatig jegens eisers hebben gehandeld en dat BAM aansprakelijk is voor de bodemdaling. Evides is volgens BAM en Evides op grond van art. 6:171 BW mede aansprakelijk, nu het werk is uitgevoerd in het kader van het bedrijf van Evides, namelijk de verzorging van de (drink)watervoorziening en de bij eisers opgetreden schade is ontstaan als gevolg van onrechtmatig handelen van BAM. Eisers beroepen zich subsidiair op het afzinkkelder-arrest van de Hoge Raad waarin staat dat een aannemer ook aansprakelijk kan zijn voor schade, zelfs als er zorgvuldig is gewerkt, wanneer er een aanmerkelijk risico op schade bestaat dat zich heeft verwezenlijkt. Gedaagden, BAM en Evides, stellen dat zij voldoende voorzorgsmaatregelen hebben genomen en betwisten dat de schade volledig is toe te schrijven aan de bemalingswerkzaamheden. Het verweer van BAM en Evides dat de bodemdaling sowieso zou zijn ingetreden en dus van schade geen sprake kan zijn, gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op. De daling van de bodem is volgens de rechtbank in elk geval eerder ingetreden dan slechts in het geval van natuurlijke zakking. De rechtbank wijst de vordering van eisers toe. De rechtbank oordeelt dat het afzinkkelder-arrest van toepassing is op de onderhavige zaak, omdat er een aanmerkelijk risico op schade aan de percelen van de eisers bestond door de bemalingswerkzaamheden van BAM. Deze werkzaamheden waren ingrijpend en hebben geleid tot een aanzienlijke bodemdaling. Daarnaast heeft de bemaling langer geduurd dan gepland, waardoor de bodemdaling groter was dan verwacht. In navolging van het afzinkkelder-arrest kan volgens de rechtbank worden geconcludeerd dat het onaanvaardbaar is als de schade door de bemalingswerkzaamheden voor rekening en risico van eisers komt. De overige omstandigheden die de Hoge Raad in zijn overwegingen in het afzinkkelder-arrest noemt, doen zich in deze zaak ook voor: 1) het werk werd namelijk uitsluitend in het belang van Evides (en BAM) uitgevoerd, 2) voor eisers leverden deze werkzaamheden geen voordeel op, 3) de schade die eisers mogelijk door de bodemdaling hebben geleden, behoort niet zonder meer tot hetgeen eisers in het maatschappelijk verkeer zouden moeten dulden bij bemalingswerkzaamheden en ten slotte 4) lag het op de weg van in dit geval Evides, die dat feitelijk ook heeft gedaan, om zich tegen aansprakelijkheid voor het toebrengen van schade aan derden te verzekeren. De rechtbank concludeert dat BAM en Evides aansprakelijk zijn voor de schade die is ontstaan als gevolg van de bemalingswerkzaamheden, ondanks dat zij zorgvuldig hebben gewerkt.

Rechtbank Midden-Nederland 5 juni 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:3533 

In deze zaak heeft gedaagde in de nacht van 23 op 24 november 2018 met te veel alcohol op een auto bestuurd en een eenzijdig verkeersongeval veroorzaakt. Bij het ongeval is een inzittende van de auto overleden. De Vereende heeft als verzekeraar van de auto van gedaagde schadevergoeding betaald aan de nabestaanden van het slachtoffer. In deze procedure vordert de Vereende de door haar uitgekeerde schade en gemaakte kosten op gedaagde. Gedaagde voert verweer door te stellen dat het afbreken van de stuurstang van de auto mogelijk de oorzaak is geweest van het ongeval. De rechtbank oordeelt dat niet in geschil is dat gedaagde ten tijde van het ongeval de auto bestuurde met een hoger bloedalcoholpromillage dan wettelijk is toegestaan. Daarmee heeft gedaagde onrechtmatig gehandeld, aldus de rechtbank. Volgens de rechtbank was het ongeval niet gebeurd als gedaagde zich aan de wet had gehouden en is gedaagde daarom aansprakelijk voor de schade die door het ongeval is ontstaan. De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van gedaagde dat het afbreken van de stuurstang van de auto mogelijk de oorzaak is geweest van het ongeval. Die stelling heeft gedaagde volgens de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Het enkele feit dat de advocaat-generaal van het Openbaar Ministerie het verzoek van gedaagde in de strafzaak heeft gesteund om onderzoek te doen naar het afbreken van de stuurstang van de auto is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. Tijdens de mondelinge behandeling heeft gedaagde verklaard dat de auto er niet meer is, waardoor onderzoek naar de stuurstang ook niet meer mogelijk is. Tevens oordeelt de rechtbank dat de Vereende een verhaalsrecht heeft, omdat in de polisvoorwaarden staat dat de Vereende alle schade die zij hebben moeten vergoeden mag verhalen als het alcoholniveau in het bloed hoger was dan wettelijk toegestaan. De rechtbank overweegt dat het voor de verhaalsmogelijkheid van de Vereende niet is vereist dat het alcoholniveau van gedaagde van invloed is geweest op het ontstaan van de schade. Het niet vereisen van een causaal verband is volgens de rechtbank ook niet onredelijk, omdat rijden onder invloed van alcohol het gevaar dat bij een andere weggebruiker schade ontstaat in het algemeen aanmerkelijk vergroot. Het feit dat gedaagde aansprakelijk is voor het ongeval en dat de Vereende een verhaalsrecht op gedaagde heeft, maakt dat de rechtbank de vordering van de Vereende grotendeels toewijst en gedaagde veroordeelt in de proceskosten. Slechts het deel dat betrekking heeft op de uitvaartkosten wordt afgewezen, omdat de rechtbank gedaagde volgt in het verweer dat deze kosten onder het tussen de Vereende en de nabestaanden overeengekomen bedrag in de vaststellingsovereenkomst vallen.

Rechtbank Noord-Holland 5 juni 2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:5445

Stichting Spaarnesant is het bevoegd gezag van openbare basisschool De Kring. In deze zaak is vanaf het schoolplein een bal tegen een langsrijdende auto gekomen. Betrokkene reed in de auto van eiseres langs de school. Nadat de bal tegen de auto was gekomen, heeft betrokkene de auto geparkeerd en is zij naar de school gelopen om contactgegevens uit te wisselen. Samen met een medewerker van de school is zij naar de auto gelopen. Deze medewerker heeft gezegd dat zij geen schade zag en heeft foto’s van de auto gemaakt. Eiseres vordert de kosten van de herstelwerkzaamheden van Spaarnesant en afgifte van de NAW-gegevens van de ouders/voogd van de leerling die de schade aan de auto heeft veroorzaakt. Spaarnesant heeft de aansprakelijkheid van de hand gewezen en aangegeven dat een eventuele aansprakelijkheid bij de ouders van het kind ligt. Daarbij heeft Spaarnesant meegedeeld dat het haar niet vrijstaat persoonsgegevens van leerlingen met eiseres te delen. De rechter komt tot het oordeel dat de schadevergoedingsvordering van eiseres moet worden afgewezen. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat de toezichthoudende leerkracht of Spaarnesant zelf een onrechtmatige daad heeft gepleegd. Eiseres stelt dat de door haar gestelde schade aan haar auto moet worden aangemerkt als een inbreuk op een recht, maar dat is volgens de rechtbank niet juist. In de heersende leer wordt schade aan een zaak niet als een inbreuk op een recht gezien, maar wordt zij gerekend tot het terrein van de maatschappelijke zorgvuldigheid, aldus de rechtbank. Schade aan een eigendom geeft op zichzelf nog geen onrechtmatige daad. Volgens de rechtbank gaat het er daarom om of de toezichthoudende leerkracht (of Spaarnesant) in strijd heeft gehandeld met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres onvoldoende onderbouwd dat de toezichthoudende leerkracht in zodanige mate is tekortgeschoten in de op hem rustende zorgplicht, dat kan worden gezegd dat hij heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt. Het enkele feit dat er een balspel werd gespeeld op het schoolplein en dat er daarbij een bal over het hek is gegaan is daarvoor onvoldoende, aldus de rechtbank. Dat het balspel op een zodanig onvoorzichtige manier werd gespeeld dat de toezichthoudende leerkracht moest ingrijpen – een ernstig gevaar waarvan de waarnemer zich daadwerkelijk bewust was – is volgens de rechtbank door eiseres onvoldoende onderbouwd. Voor zover eiseres stelt dat Spaarnesant niet voldaan heeft aan haar zorgplicht door niet te zorgen voor voldoende en adequaat toezicht op het schoolplein, heeft eiseres tevens deze stelling volgens de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Eiseres zegt namelijk niet waarom het toezicht dat plaatsvond als onvoldoende moet worden gekwalificeerd. Het feit dat er een bal over het hek is gegaan is daarvoor volgens de rechtbank niet voldoende. Bij de mondelinge behandeling heeft Spaarnesant toegelicht dat op het speelplein per (ongeveer) 23 kinderen één leerkracht toezicht hield. De rechtbank acht de manier waarop het toezicht daarmee georganiseerd is niet ongebruikelijk en ook niet onverantwoord. De maatschappelijke zorgvuldigheid vereist niet van een school dat op iedere leerling rechtstreeks zodanig toezicht wordt gehouden dat elke onregelmatigheid direct wordt opgemerkt en dat direct kan worden ingegrepen, aldus de rechtbank. De vordering gebaseerd op art. 6:162 BW wordt aldus afgewezen. De rechtbank wijst de vordering tot afgifte van de NAW-gegevens wel toe, omdat is voldaan aan de vereisten uit art. 843a Rv.

Rechtbank Midden-Nederland 5 juni 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:2957

Eiseres heeft op 26 april 2023 haar auto geparkeerd op een parkeerterrein van gedaagde, de wegbeheerder. Toen zij het parkeerterrein wilde verlaten, heeft zij met haar auto een kei geraakt en materiële schade opgelopen. Eiseres is van mening dat gedaagde aansprakelijk is voor de schade, omdat de kei op een gevaarlijke manier op het terrein was geplaatst. Zij baseert de aansprakelijkheid op art. 6:174 BW en/of art. 6:162 BW. Gedaagde betwist dat zij aansprakelijk is op grond van art. 6:147 BW, omdat de kei geen verkeersfunctie heeft en slechts ten behoeve van de esthetiek is aangelegd. De kantonrechter volgt gedaagde hierin en oordeelt dat de kei geen onderdeel uitmaakt van de weguitrusting en er om die reden geen sprake kan zijn van aansprakelijkheid op grond van art. 6:174 BW. De kantonrechter neemt echter wel aansprakelijkheid aan op grond van art. 6:162 BW. Gedaagde was op de hoogte van de locatie van de kei. Zij had deze immers zelf neergelegd. Deze kei vormt naar het oordeel van de kantonrechter een zeker gevaar, omdat deze deels over de weg uitstak, slecht zichtbaar en niet gemarkeerd of verlicht was. De kantonrechter toetst hierbij achtereenvolgens de vier Kelderluikcriteria. Het is ten eerste waarschijnlijk dat automobilisten de kei over het hoofd zien, vooral bij het rechtsaf slaan. De kans op ongevallen is groot vanwege de positie van de kei en de omstandigheden op het terrein. De gevolgen van een botsing zijn aanzienlijk, hetgeen ook blijkt uit de schade aan het voertuig van eiseres. Afsluitend had gedaagde volgens de kantonrechter eenvoudig voorzorgsmaatregelen kunnen treffen, bijvoorbeeld door de kei te verplaatsen of verlichting aan te brengen. Dekantonrechter concludeert dat gedaagde niet aan haar zorgplicht heeft voldaan en daarom aansprakelijk is voor de (materiële) schade van eiseres. Daarbij verwerpt de kantonrechter het eigen schuld verweer , omdat er geen bewijs is dat eiseres harder reed dan de maximumsnelheid of onoplettend was.

Rechtbank Rotterdam 20 juni 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:5803 

Gedaagde heeft een verzekeringnemer van de zorgverzekeraar CZ letsel toegebracht. In verband met dit letsel heeft CZ medische kosten vergoed aan haar verzekeringnemer. CZ vordert deze kosten op grond van art. 6:162 BW terug. Gedaagde betwist de vordering en voert aan dat CZ de vordering in de strafzaak had moeten meenemen. Gedaagde voert verder aan dat door het tijdsverloop van vier jaar verificatie van de kosten moeilijker is. Bovendien heeft gedaagde nooit bericht ontvangen en daarom betwist hij de extra (buitengerechtelijke incasso) kosten. De kantonrechter overweegt als volgt. Art. 6:162 BW bepaalt dat degene die tegenover een ander een onrechtmatige daad pleegt, welke hem kan worden toegerekend, verplicht is de schade die de ander dientengevolge lijdt, te vergoeden. Gedaagde heeft niet betwist dat hij een onrechtmatige daad heeft gepleegd, waardoor de verzekeringnemer van CZ medische behandelingen moest ondergaan welke zijn betaald door CZ. De rechtbank oordeelt dat CZ deze kosten op grond van art. 7:962 BW mag verhalen op gedaagde. Dat CZ de schade niet in de strafzaak als vordering van de benadeelde partij is ingebracht kan haar niet worden verweten, aldus de rechtbank. Voor het slachtoffer waren deze kosten geen schade, omdat die immers werden vergoed door CZ en CZ kon zich niet voegen in de strafzaak omdat de kosten die zij nu vordert geen ‘rechtstreekse schade’ als gevolg van het misdrijf is. Ook volgt de rechtbank gedaagde niet in de stelling dat hij benadeeld is in zijn belangen vanwege het tijdsverloop. Gedaagde wist dat de verzekeringnemer tandheelkundige behandelingen heeft ondergaan en is daarna op de hoogte gesteld van de kosten hiervan. Hij heeft hier nooit bezwaar tegen gemaakt, alleen tegen de incassokosten. Verder oordeelt de rechtbank dat CZ wel degelijk meermaals herinneringen heeft gestuurd aan gedaagde en tevens dat zij gerechtigd was incassokosten te vorderen. De kantonrechter wijst de volledige vordering van CZ toe en veroordeelt gedaagde in de proceskosten van het geding.